Recente studies wijzen uit dat motivatie in belangrijke mate een voorspellende factor is voor studiesucces. Ook is aangetoond dat samenwerken in een peergroup een positief effect heeft op de leerprestaties, mits de interactie verantwoord is georganiseerd. De opleiding BBS van Hogeschool Inholland startte begin 2018 met afstudeerkringen. Dat gaf voldoende aanleiding om de motivatie en stress van de eerste groep afstuderende BBS’ers te onderzoeken. Doel is om te komen tot aanbevelingen voor de inrichting van de kringen voor studiejaar 18-19.
Inleiding In zijn column “De rampzalige neiging tot na-apen” in Hoger Onderwijs Management van mei 2016 betoogt In ’t Veld dat hogescholen moeten stoppen met het na-apen van universiteiten op het gebied van onderzoek. Hij noemt dit ‘academic drift’. Er is vaker kritiek te horen op het onderzoek in het hbo zoals door emeritus-hoogleraar Verschuren in zijn opiniestuk van 31 juli 2015 in De Volkskrant waarin hij stelt dat studenten in het hbo bij lange na niet genoeg getrained worden in onderzoek. Recent nog stelde Peter Kwikkers in Science Guide 18 augustus: “Niet zelden is hboonderzoek gewoon opiniepeiling, feitencollectie of gesubsidieerde consultancy.” Een groot deel van die kritiek is naar mijn mening gebaseerd op een drietal hardnekkige misverstanden over onderzoek in het hbo. Zo wordt niet goed onderscheid gemaakt tussen het praktijkgerichte onderzoek binnen lectoraten en het uitvoeren van onderzoek door studenten. En soms lijkt men er onterecht vanuit te gaan dat het hbo studenten opleidt tot onderzoeker en dat deze altijd moeten afstuderen op een onderzoekscriptie. Dat deze misverstanden er zijn is overigens niet vreemd. Over onderzoek in lectoraten en onderzoeksactiviteiten van studenten heerst buiten maar helaas ook nog steeds binnen het hbo veel verwarring. Hierdoor kunnen critici roepen dat het slecht gaat met onderzoek in het hbo. Het tegendeel is het geval. Recent liet het Rathenau Instituut in een uitgebreid overzicht zien hoe indrukwekkend het is wat er de afgelopen vijftien jaar is ontwikkeld. De misverstanden zijn echter zo hardnekkig dat er nog steeds opleidingen zijn die hier naar handelen. In mijn bijdrage zal ik eerst ingaan op de oorsprong van de drie misverstanden en daarna zal ik een visie presenteren op hoe ze weg te nemen zijn.
LINK
Business Intelligence neemt in de praktijk steeds meer toe. Deze schreeuw uit het bedrijfsleven moet door de hogescholen en universiteiten opgepikt worden. Dit blijkt niet alleen uit artikelen die gepubliceerd worden, maar ook de opdrachten voor scripties hebben steeds vaker onderwerpen gerelateerd aan business intelligence. Bedrijven vinden dit een lastig begrip, want ze vaak niet welke technieken ze moeten kiezen om tot meer rendement te komen en het dus heel praktisch toe te passen om beslssingen te nemen.
Aanleiding Sinds de intrede van Amendement 80 in de nieuwe Jeugdwet zijn de gemeenten wettelijk verplicht om uithuisgeplaatste jongeren onder te brengen in een pleeggezin of gezinshuis. Opvang in een leefgroep mag alleen nog onder strikte voorwaarden. Bij langdurige uithuisplaatsing én meervoudige gedragsproblematiek van het kind heeft een gezinshuis daarom steeds vaker de voorkeur. Gezinshuizen zijn kleinschalige woonvormen waar één of meerdere kinderen/jongvolwassenen worden opgenomen in het eigen gezin van de ‘gezinshuisouder’, een hiervoor opgeleide professional. Een belangrijk oogmerk van een gezinshuis is dat een kind er langdurig en veilig kan opgroeien (‘permanency’). Praktijkprobleem Echter, vooral bij adolescenten komt vroegtijdige en ongeplande uitplaatsing (‘breakdown’) relatief vaak voor – vaak met als directe aanleiding escalerend probleemgedrag. Breakdown is altijd schadelijk voor alle partijen (vooral voor de jongere zelf). 65% van de gezinshuisouders heeft een dergelijke situatie meegemaakt. Eén van de oorzaken van breakdown is dat biologische ouders de plaatsing in het gezinshuis niet goed kunnen accepteren. Hierdoor kan de jongere een loyaliteitsconflict krijgen, wat zich kan uiten in escalerend probleemgedrag. Om de acceptatie door biologische ouders van de plaatsing te bevorderen, heeft een gezinshuisouder de professionele taak om samen te werken met de biologische ouders. Hoewel gezinshuisouders deze taak erkennen en zich hiervoor inspannen, geven zij in (voor)onderzoek aan dat zij dit als complex ervaren en meer ondersteuning in vaardigheden en kennis wensen. Doelstelling Dit consortium wil daarom onderzoek doen naar constructieve samenwerking tussen gezinshuisouders en biologische ouders rond de zorg en opvoeding van een uithuisgeplaatste jongere. Met dit onderzoek worden ondersteunende richtlijnen ontwikkeld voor gezinshuisouders, die eraan moeten bijdragen dat de samenwerking met biologische ouders verbetert. Het uiteindelijke doel is dat het aantal breakdowns van plaatsingen van jongeren in gezinshuizen in de toekomst zal afnemen.
Aanleiding De Wet passend onderwijs (augustus 2014) beoogt het aantal leerlingen in speciale onderwijsvoorzieningen terug te dringen door leerlingen met speciale onderwijs- en zorgbehoeften goede arrangementen te bieden in het reguliere onderwijs. Kinderen met autismespectrumproblemen bezoeken nu vaak reguliere scholen. Maar de stap naar het voortgezet onderwijs betekent voor hen vaak een ernstige ontregeling. Door de verandering functioneren ze minder goed, presteren ze slechter en neemt de kans op schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten toe. De onderwijssector heeft grote behoefte aan een preventieprogramma dat de samenwerking tussen de betrokkenen bij een kind in deze fase verfijnt, structureert en differentieert. Doelstelling Hoofddoel van het project is het ontwikkelen van een training voor docenten en jeugdprofessionals in het optimaliseren van de transitieperiode voor leerlingen met autismespectrumproblemen. Het programma bestaat uit 2 fasen: 1) het bruikbaar maken van het goed onderzochte Engelse 'Transition Pack' voor het Nederlandse onderwijssysteem; 2) een quasi-experiment naar de effectiviteit en gebruikersvriendelijkheid van deze Nederlandse versie (TP-NL) t.o.v. de huidige ondersteuning in de betrokken scholen. Het team meet de klinische kenmerken van de deelnemende kinderen, de problemen die zij ervaren en de stress die ouders ervaren. De ervaringen van ouders en leerkrachten met de transitie worden in kaart gebracht met interviews. De kundigheid van leerkrachten in het omgaan met kinderen met autismespectrumproblemen worden onderzocht met behulp van enquêtes. Beoogde resultaten Het project beoogt 2 resultaten: 1) een preventieprogramma dat de samenwerking tussen de betrokkenen bij een kind in de periode voor, tijdens en na de overgang naar het voortgezet onderwijs verfijnt, structureert en differentieert; 2) een adequaat beschreven, werkzame opleidingsmodule die studenten van de deelnemende hogescholen leert het maatwerk voor leerlingen te verfijnen. Naast 2 promovendi participeren in het onderzoek lectoren en bachelor- en masterstudenten van de betrokken hogescholen. Bij positieve resultaten zal het consortium een TP-NL-opleidingsmodule ontwikkelen voor de opleidingen van de hogescholen en breder gebruik van TP-NL begeleiden in het Rotterdamse en Rijnlandse onderwijs. Landelijke kennisverspreiding vindt plaats via de academische werkplaatsen autisme en jeugd, met wetenschappelijke publicaties, vakpublicaties, presentaties, workshops en een slotcongres. In totaal 50 tot 90 studenten dragen bij aan de dataverzameling (door het schrijven van scripties), en aan de implementatie en het eindsymposium.