In het tijdschrift Pediatric Exercise Science is een overzichtsartikel verschenen over de effecten van fysieke activiteit op het cognitieve functioren van kinderen. De uitkomsten ervan zijn dermate relevant voor het gebied van de lichamelijke opvoeding, dat we hier de belangrijkste punten uit het artikel hebben samengevat. Het stuk kan een bijdrage leveren aan de legitimatie van lichamelijke opvoeding op scholen.
This relationship between external knowledge providers, e.g. consultants and academic institutions, and small and medium enterprises (SMEs) is a difficult one. SME entrepreneurs think external advice is expensive, not required and/or not useful. In this paper these arguments are explored against the specific characteristics of SMEs. The argument of price probably tells more about the consultants inability to quantify the returns on their advice than about the cost of their services. Support policies enable free consults for SMEs on numerous topics, but the use of these facilities is relatively low. The suggestion that SME entrepreneurs do not need external knowledge is contradicted by their own assessment of their qualities. Typically the entrepreneurs lack expertise in supporting business functions like HR, IT, Finance and Legal. In SMEs these blank spots are not compensated by specialist staff members because the of the scale of the organization. The argument that the advice of an external consultant is generally not useful raises the question whether the insights gained in several business sciences only apply to large companies. This seems unlikely. Given the characteristics of SMEs the difference is probably more the context in which the insights are applied than the content of the insights itself. From the analysis of the characteristics of SMEs the dominant influence of the person of the owner/director, together with the absence of specialist staff, appeared as two of the most significant differences between SMEs and large companies. Given the personal profiles of these owners/directors as studied by Blom (Blom, 2001), the external knowledge providers should realize the three ways in consulting. The first way is the way of thinking. For this way it was stated already that the content of business sciences is not likely to differ for SMEs. The second way, the way of working, represents for the way information is gathered and the entrepreneur and his staff is involved in the process of developing the advice. In this way the consultant should allow for interaction and should make it fun for the participants. In this aspect, the process approach of consulting shows promising. The third way, the way of communicating, represents the way the knowledge is transferred from the advisor to the entrepreneur. In this way it is crucial to acknowledge the different personal profiles of SME entrepreneurs and consultants and to adjust the communication accordingly. Taking the three ways into account, the conclusion could be that the transfer of knowledge should be more the sharing of experiences. The Chair of Management Consulting will adjust her activities to explore this insight further.
Dit is alweer de vijfde editie van het congres Met het oog op behandeling. De afgelopen jaren hebben we gezien dat de maatschappelijke belangstelling voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) sterk toeneemt. Dit jaar is er zelfs een Interdepartementaal Beleidsonderzoek gedaan door diverse ministeries over de positie van mensen met een LVB in de Nederlandse samenleving. In het onderzoeksrapport wordt gepleit voor het verbeteren van de communicatie tussen algemene voorzieningen en deze burgers. Voor alle professionals in het brede sociaal domein wordt aanbevolen dat zij meer kennis en vaardigheden moeten hebben voor hun hulp- en dienstverlening aan mensen met een LVB. Dat geldt voor alle professionals in het sociaal domein en in het bijzonder voor professionals die werken voor cliënten met een LVB waarbij sprake is van ernstige gedragsproblematiek en psychische problemen. In dat geval moet je kunnen omgaan met ‘onbegrepen gedrag’ en agressie en wil je beschikken over de beste, actuele kennis op dat gebied.
Gedurende het extern valideren van de Selectiemethodiek, ontwikkelt gedurende RAAK-mkb KONKRETER, bij Falco BV en AIP Partners is voor beide partijen eenzelfde potentiële toepassing interessant gebleken: De Parametrische Fundering. Funderingen van beton worden op dit moment in bekisting gegoten. Complexe vormen kosten additioneel materiaal en additionele manuren. Hierdoor ontstaan beperkingen in vormvrijheid en zijn betonnen funderingen vaak zwaar over gedimensioneerd. Beton heeft een notoire CO2 uitstoot component en het malmateriaal wordt vaak achter gelaten en is daarmee ook afval. Een casestudy van de firma Peikko laat zien dat materiaal reductie (op beton) van 75% mogelijk is wanneer gebruik wordt gemaakt van 3D betonprinten. 3D betonprinten heeft daarnaast geen bekisting nodig waardoor ook daar afval geëlimineerd wordt. Als laatste bied 3D betonprinten veel mogelijkheden voor functie integratie. Maar hoe te beginnen? Door de expertise van het Lectoraat Industrial Design op gebied van Parametrisch Modeleren en 3D betonprinten te combineren met kennis en kunde van construeren en het plaatsen van funderingen van Falco BV en AIP Partners kan onderzocht worden of dit te realiseren is. Daartoe zijn de volgende stappen opgenomen: 1) de normeringen en parameters vaststellen voor funderingen 2) een parametrisch model ontwikkelen 3) een testplan vaststellen en uitvoeren (validatie parametrische model) 4) de twee praktijkcases vervaardigen en testen 5) het parametrische model via een website beschikbaar maken, hier worden ook 3D betonprint bedrijven aan gekoppeld AIP Partners draagt een ‘Cross-Road vector’ in het Liberation Route Europe aan als case. Falco draagt een geschakelde fietsenstalling fundering als case aan waar waterinfiltratie als functie integratie een mogelijk is.
Mobiliteitshubs in of aan de rand van de stad voor goederen- en personenvervoer worden vaak genoemd als sleutel tot een succesvolle transitie naar een autovrije stad of zero-emissie zone. In dat kader zijn bij verschillende steden hubs geplaatst met uiteenlopende functies en specificaties. Onder ondernemers, van ontwikkelaars tot aanbieders van vervoersconcepten, heerst echter onzekerheid over het succes van deze hubs. Waardoor wordt het veronderstelde succes beïnvloed? Is het de locatie, de parkeergelegenheid, de connectie met andere hubs of zijn bijvoorbeeld de faciliteiten of het aanbod aan voldoende en geschikte LEV’s doorslaggevend voor het succes van een mobiliteitshub? De consortiumpartners zijn ieder op een eigenwijze en met specifieke activiteiten betrokken bij de ontwikkeling van hubs. Vanuit kennis en ervaring bieden zij samen een breed pakket aan diensten en producten die nauw verbonden zijn met het ontwerp, de bouw en de faciliteiten van hubs. Juist vanuit deze actieve rol ondervinden zij onzekerheid en onduidelijkheid met betrekking tot de eisen die aan een succesvolle hub verbonden zijn. Dit onderzoek is een verkenning van de kritische succesfactoren van hubs. De onderzoeksvraag is: welke kritische succes factoren moeten in elk geval aanwezig voor het optimale succes van een mobiliteitshub c.q. deze te laten voldoen aan de behoefte van gebruikers, en welke rol spelen LEV’s hierin? Kennis en ervaringen van betrokken partners zal leiden tot een selectie aan KSFs die vermoedelijk bijdragen aan het succes van hubs. Met veldonderzoek, interviews, desk research en analyse zal vervolgens duidelijk worden welke factoren inderdaad doorslaggevend zijn. Dit resultaat wordt verwerkt tot een toolkit voor ontwikkelaars en andere betrokken bedrijven die een leidraad zal bieden voor de cruciale keuzes voor de opzet van hubs.
Participatiewet, social return, baanafspraakbanen, quotumheffing – van MKB’ers wordt gevraagd werkplekken te creëren voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De Quotumwet kan zelfs een boeteheffing opleggen als er onvoldoende werkplekken voor arbeidsbeperkten komen. De overheid dwingt MKB’ers hiermee over te gaan tot inclusief werkgeverschap. MKB’ers uit o.a. de bouw, afvalverwerking en schoonmaak kunnen geschikte werkplekken bieden en zijn bereid om hun bedrijf te richten op deze sociale innovatie. In de praktijk blijkt echter dat het MKB geen invulling kan geven aan deze innovatie, omdat kandidaten niet worden aangeleverd en/of niet over de juiste capaciteiten beschikken en omdat wet- en regelgeving belemmerend werkt. MKB’ers willen dit verbeteren samen met gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. MKB’ers ervaren dat gemeenten zich wel willen opstellen als partner van het bedrijfsleven, maar dat dat in de praktijk niet lukt. MKB’ers willen een structurele samenwerking met gemeenten tot stand brengen, waarbij ze zelf meer sturing geven aan de selectie en plaatsing van kandidaten, met minder regels. Omdat ze niet weten hoe ze dit van de grond kunnen krijgen vragen ze de Hanzehogeschool Groningen hiervoor handvatten te bieden. Gemeenten willen hier graag aan meewerken, omdat zij een beter beeld willen krijgen van de concrete behoeften van MKB’ers waardoor de door hen ingezette werkgeversbenadering beter aansluit op individuele MKB’ers. Door de nieuwe kennis van het project over een effectieve werkgeversbenadering zijn studenten beter voorbereid op de praktijk van de uitvoering van de Participatiewet en social return. De Hanzehogeschool Groningen zal samen met 26 MKB-bedrijven, MKB-Nederland Noord, De Normaalste Zaak, de gemeente Groningen en de Rijksuniversiteit Groningen, een werkplan met spelregels ontwikkelen voor structurele samenwerking van MKB met gemeenten, waardoor MKB’ers kunnen voldoen aan de verplichtingen in het kader van social return en de Participatiewet en daadwerkelijk uitvoering kunnen geven aan inclusief werkgeverschap.