Leerlingen die in de mvt-les vaak in de doeltaal communiceren, beleven meer plezier aan het leren van de vreemde taal. Voor veel docenten van de Gooise Scholenfederatie (GSF) blijft het echter lastig om leerlingen in de les in de doeltaal met elkaar te laten communiceren. Hoewel digitale communicatiemiddelen, zoals audio/video-conferencing en tekstchat tegenwoordig een grote rol spelen in de communicatie tussen mensen wereldwijd, worden deze middelen nauwelijks ingezet om het doeltaalgebruik tussen leerlingen te vergroten. Onderzoek laat zien dat deze middelen zowel de hoeveelheid als kwaliteit van het doeltaalgebruik van leerlingen en daarnaast ook de motivatie voor het vak vergroten. Dit onderzoeksproject richt zich op het vergroten van kennis en vaardigheden van GSF- en andere mvt-docenten om audio-, video-, en tekstchat in te zetten om leerlingen in de doeltaal met elkaar te laten communiceren.Door middel van vier studies onderzochten PLG-docenten, voor zowel Engels (vmbo-BK, havo, vwo), als Duits (havo, vwo) de effecten van a) interactie in drie verschillende communicatiemodi op leerling output en affect en b) manieren om het taalverwervingsproces bij online interactie te ondersteunen door online feedback en de inzet vertaaltools en Quizlet. De vijfde studie richtte zich op de effectiviteit van PLG-deelname op de didactische ICT-bekwaamheid van docenten.Studie 1Het vergroten van doeltaalgebruik door synchrone online leerling-leerling interactie: Het effect van audio-, video-en tekstchat-interactie op leerling-output, zelfvertrouwen, plezier en de bereidheid van leerlingen om zich in de doeltaal te uiten.Studie 2Leerlingbetrokkenheid bij de uitvoer van online interactietaken. Hoe en in welke mate tonen vmbo-leerlingen betrokkenheid (‘engagement’) bij de uitvoer van online interactietaken bij het schoolvak Engels.Studie 3Het effect van online feedback, na audio-en tekstchat-interactie, op het correct gebruik van grammaticale structuren.Studie 4Het effect van vertaaltools en Quizlet, in combinatie met tekstchat-interactie, op productieve en receptieve woordenschatverwerving.Studie 5Welke elementen in de PLG’s van Doeltaal Digitaal hebben volgens de deelnemende docenten bijgedragen aan hun didactische ICT-bekwaamheid (kennis, vaardigheden en attitude)?
MULTIFILE
Posterpresentatie op conferentie Introductie: De afgelopen twee decennia is er geen communis opinio over de vraag of er sprake is van regionale factoren bij de constituentvolgorde in de Nederlandse Gebarentaal (NGT) (Coerts, 1994; Crasborn & De Wit, 2005; Vermeerbergen, Nijen Twilhaar & Van Herreweghe, 2013). Dit onderzoek levert een bijdrage aan de discussie over constituent-volgorde in het algemeen, doordat werd onderzocht of constituentvolgorde in NGT verschillend is voor eerste- en tweedetaalverwervers van de NGT. Methode: Er namen tien participanten (studenten NGT aan de Hogeschool Utrecht) deel: vijf dove moedertaalgebruikers en vijf horende studenten (leeftijd 19-30 jaar). Productie werd uitgelokt van drie verschillende typen enkelvoudige zinnen aan de hand van plaatjes (Volterra et al., 1984): 6 zinnen met omkeerbare constituenten, 6 zinnen met niet-omkeerbare constituenten en 6 locatieve zinnen. Alle 180 geproduceerde zinnen werden getranscribeerd en syntactisch (Subject, Object, Verbum) geanalyseerd. Resultaten: De moedertaalgebruikers gaven duidelijk de voorkeur aan de volgorde SVO of SVOV bij omkeerbare zinnen en SOV voor niet-omkeerbare zinnen. Voor de locatieve zinnen werd veel variatie gevonden, met een lichte voorkeur voor OSV. De T2-verwervers vertoonden veel variatie in de productie van omkeerbare zinnen zonder duidelijk patroon. Voor de niet-omkeerbare zinnen werd een lichte voorkeur voor SOV gevonden en wederom variatie. De loca-tieve zinnen werden voornamelijk uitgedrukt in de volgorde OSV. Conclusie: Deze studie toont aan dat de constituentvolgorde van moedertaalgebruikers en T2-verwervers verschillen. Opvallend is dat de T2-verwervers de neiging hebben de regel voor locatieve zinnen ‘Het grootste element voorop in de zin’ te overgeneraliseren naar het type niet-omkeerbare zin.
MULTIFILE
Background: Early detection and remediation of language disorders are important in helping children to establish appropriate communicative and social behaviour and acquire additional information about the world through the use of language. In the Netherlands, children with (a suspicion of) language disorders are referred to speech and hearing centres for multidisciplinary assessment. Reliable data are needed on the nature of language disorders, as well as the age and source of referral, and the effects of cultural and socioeconomic profiles of the population served in order to plan speech and language therapy service provision. Aims: To provide a detailed description of caseload characteristics of children referred with a possible language disorder by generating more understanding of factors that might influence early identification. Methods & Procedures: A database of 11,450 children was analysed consisting of data on children, aged 2–7 years (70% boys, 30% girls), visiting Dutch speech and hearing centres. The factors analysed were age of referral, ratio of boys to girls, mono‐ and bilingualism, nature of the language delay, and language profile of the children. Outcomes & Results:Results revealed an age bias in the referral of children with language disorders. On average, boys were referred 5 months earlier than girls, and monolingual children were referred 3 months earlier than bilingual children. In addition, bilingual children seemed to have more complex problems at referral than monolingual children. They more often had both a disorder in both receptive and expressive language, and a language disorder with additional (developmental) problems. Conclusions & Implications: This study revealed a bias in age of referral of young children with language disorders. The results implicate the need for objective language screening instruments and the need to increase the awareness of staff in primary child healthcare of red flags in language development of girls and multilingual children aiming at earlier identification of language disorders in these children.
DOCUMENT
Het postdocproject behelst een praktijkgericht ontwerponderzoek naar professionalisering van professionals in het domein Kind en Educatie die werken met jonge kinderen (0-6 jaar). De focus betreft taalstimulering op het gebied van het meervoudig benutten van tekstloze prentenboeken. Deze boeken zijn uitdagend: ze wekken de nieuwsgierigheid op en stimuleren het denken en de fantasie. Ze zijn daardoor beloftevol om te benutten voor meerdere doelen, zowel bij de versterking van leesmotivatie en verhaalbegrip, als mondelinge taalvaardigheid, in het bijzonder woordenschat en het gebruik van cognitieve taalfuncties, waarbij taal wordt ingezet om denkprocessen te verwoorden. Ook is de inzet van deze boeken kansrijk bij ouderbetrokkenheid en taalstimulering. Het is cruciaal voor taalontwikkeling om kinderen op jonge leeftijd al voor te lezen en met hen te praten over boeken. Echter, er zijn grote verschillen in de leesopvoeding van kinderen en het taalgebruik in de thuisomgeving. Kinderen van laaggeletterde ouders en/of ouders die een lage sociaaleconomische status hebben, voeren minder denkstimulerende gesprekken, worden minder vaak voorgelezen en hebben thuis minder boeken tot hun beschikking. Kansengelijkheid creëren door het zo vroeg mogelijk verbinden van de thuisomgeving met de omgeving van de VVE/basisschool is een complexe opdracht voor professionals. Ze hebben moeite met het betrekken van ouders bij taalstimulering. Daarnaast zijn er verbeterkansen op het gebied van de versterking van competenties van professionals als leesbevorderaar. Het ontwerpgericht onderzoek geeft inzicht in kenmerken van een aanpak waarin tekstloze prentenboeken zowel in de thuisomgeving als in VVE/basisonderwijs worden ingezet. Op basis van een contextanalyse zal een ontwerp gecreëerd worden dat in een casestudie getest zal worden. De evaluatie van het ontwerp en de daaruit voortvloeiende kennisontwikkeling zal benut worden voor de ontwikkeling van twee nieuwe modules in de lerarenopleiding en voor acht hervormingen in bestaande modules in het AD en BA-curriculum en in drie post-hbo-opleidingen.
Spraakherkenningsoftware wordt aangepast zodat het specifieke misarticulaties bij de productie van spraak kan herkennen. Doel Software voor spraakherkenning zou nuttig kunnen zijn bij het bestuderen van de spraak van mensen met hersenaandoeningen die invloed hebben op hun taalproductie. Daarvoor moet die software wel aangepast worden, want die is typisch juist goed in het herkennen van de taal van gezonden mensen. In dit project verbeteren we een spraakherkenner om zogenaamde distorsies in spraak te herkennen. Resultaten Looptijd 01 juni 2022 - 01 juni 2023 Aanpak