In zijn lectorale rede gaat Marc Noom in op de uitdagingen die er in de forensische jeugdzorg zijn in het werken met jongeren in de forensische jeugdzorg. Welke gegevens worden verzameld? Wat zeggen deze gegevens over de effectiviteit van de zorg? Hoe kunnen we deze gegevens gebruiken om de praktijk beter te ondersteunen in het bieden van effectieve zorg?
In de veranderende verhoudingen tussen overheid en burgers wordt steeds meer verwacht van de zelfredzaamheid van mensen. De veronderstelling hierbij is uiteraard dat burgers veelal zelfredzaam (willen) zijn en dat, wanneer ze dat niet (kunnen) zijn, ze hun weg vinden naar een passend ondersteunend aanbod. Hoewel iedereen intuïtief aanvoelt dat voorkomen beter is dan genezen, vraagt zelfredzaamheid in eerste instantie vooral om vaardigheden in zelfdiagnose.Deze vaardigheden kunnen echter alleen worden aangeleerd als er een bepaald bewustzijn is van de risico’s van de financiële situatie. Beter inzicht in hoe bewoners zelf hun financiële situatie ervaren is daarom essentieel om het ondersteuningsaanbod beter te laten aansluiten op de behoeften van bewoners. Via onderzoek en experiment moet er meer inzicht komen op de vraag in hoeverre mensen zelfredzaam (denken te) zijn en hoe deze zelfredzaamheidbevorderd kan worden.
De bodemvruchtbaarheid in de omgeving Ens gaat zienderogen achteruit met als gevolg afnemende rendementen door lagere opbrengsten en toenemende kwaliteitsproblemen. Zonder maatregelen zal dit leiden tot bedrijfsbeëindigingen en bedrijfsverplaatsingen. Oorzaken van de problematiek hebben vooral te maken met de oorsprong van deze zandgrond, het grondgebruik en vermindering van onderhoud van de grond. Er wordt in kaart gebracht wat de achtergrond is van de problematiek en wat de mogelijkheden zijn om de grondkwaliteit te verbeteren. Naar aanleiding van het onderzoek zijn een aantal proefopstellingen bij de deelnemers aangebracht om de verwachte mogelijkheden tot plantvitaliteit, door middel van betere bodemvruchtbaarheid, te bevestigen.
MULTIFILE
Het oorspronkelijke RAAK-publiek onderzoek richt zich op het verbeteren van het gezinsgericht/systemisch werken binnen klinische jeugdpsychiatrische afdelingen. Sociotherapeuten (therapeuten die op de groep werken) ervaren handelingsverlegenheid in het contact met ouders. Hoewel er systemisch/gezinsgericht gewerkt wordt, vinden professionals het lastig dit integraal vorm te geven binnen de organisatie. In het onderzoek wordt een methodiek ontwikkeld met als doel de handelingsverlegenheid bij professionals te verminderen en de samenwerking met het gezin te verbeteren. De methodiek bestaat uit 1) een training voor professionals en 2) een verbetertraject van de systemische visie en werkvormen in de organisatie. De methodiek wordt ontwikkeld o.b.v. interviews met professionals, ouders en jongeren en geïmplementeerd op zes afdelingen bij twee kinder- en jeugdpsychiatrische instellingen (participatief actieonderzoek). Het onderzoek is in eerste instantie goed gestart. De inclusie van de interviews verliep volgens plan en de training voor de professionals werd ontwikkeld. Echter door de coronamaatregelen in de praktijkinstellingen heeft het onderzoek zes maanden vertraging opgelopen en hebben de onderzoekers meer tijd moeten investeren om het onderzoek te kunnen voortzetten en de kwaliteit van het onderzoek te waarborgen. De subsidieaanvraag gaat om het financieren van de zes maanden extra investering van de docent-onderzoeker en onderzoeksassistent. De extra investeringen betroffen het volgende: 1 de trainingen moesten worden verzet (naar 6-9 maanden later), omdat de bijeenkomsten niet door mochten gaan in de praktijkinstellingen. 2 het verbetertraject van de systemische visie/werkvormen in de praktijkinstellingen heeft zes maanden vertraging opgelopen. Er is ingezet op verbinding en samenwerking met de twee praktijkinstellingen. 3 de interviews moesten via beeldbellen gedaan worden, dit kostte onderzoekers een grotere tijdsinvestering. 4 er zijn voorinvesteringen gedaan voor het implementeren van de training in het onderwijs voor de opleiding Sociaal Werk. Deze investeringen hebben ertoe geleid dat het onderzoek momenteel weer goed loopt.
In dit project wordt een Virtual Reality (VR) neus-maagsonde-training ontwikkeld voor (toekomstige) zorgprofessionals. Het uiteindelijke doel is om middels VR-trainingsapplicaties relevante praktijkomgevingen te simuleren waarin (toekomstige) zorgprofessionals in een veilige én realistische omgeving risicovolle handelingen kunnen oefenen. De neus-maagsonde-training is onderdeel van de opleiding HBO Verpleegkunde, en zorgprofessionals moeten ook periodiek scholing volgen om bevoegd én bekwaam te blijven. De huidige trainingsvorm, met instructeur en fysieke simulatiepop, is effectief in het aanleren van de benodigde handelingen. Maar het vereist ook veel kostbare en schaarse middelen en er zijn beperkingen qua toegankelijkheid, veelzijdigheid en realisme. VR technologie kan verpleegkundige vaardigheidstrainingen en de voorbereiding daarop aanzienlijk verbeteren. De neus-maagsonde-training is een geschikte casus omdat VR-training hier een kosteneffectieve aanvulling lijkt te kunnen zijn. Echter, gezien de kosten van VR ontwikkeling is het belangrijk om een gedegen afweging te kunnen maken. Daarom is het tevens wenselijk om een hulpmiddel te ontwikkelen waarmee de toegevoegde waarde van VR beter afgewogen kan worden. Bijbehorende onderzoeksvragen zijn: I. Aan welke eisen dient een VR-training voor (na-)scholing t.a.v. het inbrengen van een neus-maagsonde te voldoen? II. Welke aspecten van een verpleegtechnische vaardigheidstraining beïnvloeden de mogelijkheid om deze training te verbeteren door de inzet van VR technologie? In de te nemen ontwikkelstappen wordt de Design Thinking methode gevolgd. In co-creatie met twee zorgorganisaties (Zorggroep Solis en Medisch Spectrum Twente) en twee VR-ontwikkelbedrijven (Virtual Dutch Men en Tendr Dynamics) worden de eisen voor de VR-training, en inbedding ervan in praktijkomgevingen, in kaart gebracht. Vervolgens wordt met eindgebruikers de VR-training (door)ontwikkeld en geëvalueerd. Ook wordt een checklist opgesteld, waarmee de afweging van VR in toekomstige verbetertrajecten structureler en efficiënter gemaakt kan worden. Tenslotte wordt een vervolgsubsidieaanvraag voorbereid om de VR-training en checklist verder te optimaliseren, te valideren en te implementeren in de (onderwijs)praktijk.