Interview met Nadja Jungmann en Helga Koper. Zijn mensen die schuldhulp afwijzen ongemotiveerd? Hersenonderzoek leert dat obstructie vaker voorkomt uit onvermogen. Dat heeft consequenties voor de lokale dienstverlening, betogen Lector Schulden en Incasso Nadja Jungmann en Helga Koper van Platform 31 in een essay in Binnenlands Bestuur.
LINK
In het eerste deel van mijn les presenteer ik u de demografische ontwikkelingen die leiden tot een sterke toename van het aantal senioren in onze samenleving en tot schaarste op de arbeidsmarkt. Vervolgens bespreek ik de maatregelen die de Nederlandse overheid heeft genomen om deze ontwikkelingen in de hand te houden. Uiteraard kijken we ook naar de effecten van deze maatregelen, die zichtbaar worden in de omvang van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers. Deze participatie is de laatste jaren in Nederland fors toegenomen. Toch is er nog steeds een aanzienlijke groep werknemers die vroegtijdig het arbeidsproces verlaat. De oorzaken hiervan liggen zowel bij de werkgever als bij de werknemer. Enerzijds is de werkgever terughoudend ten aanzien van oudere werknemers. Anderzijds willen veel werknemers graag vroegtijdig stoppen met werken om van de oude dag te (kunnen) genieten (het welbekende Zwitserleven Gevoel). Na de bespreking van de ontwikkelingen aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt, ga ik ook in op de verwachte ontwikkelingen aan de vraagkant. Daarbij blijkt dat de verwachte schaarste op de arbeidsmarkt niet alleen een gevolg is van een afname van het aanbod, maar ook te maken heeft met de groei van de Nederlandse economie. Werkgevers zullen zich extra moeten inspannen om hun werknemers aan de organisatie te binden. Vervolgens behandel ik enkele theoretische concepten die goed aansluiten bij de genoemde ontwikkelingen en een bruikbaar kader vormen voor verder onderzoek. Dat betreft de economische Human Capital Theory, het Psychologisch Contract, Goed Werkgeverschap en Prosociaal Organisatie Gedrag. Daarna komt de praktijk aan de orde. De wijze waarop arbeidsorganisaties en HR in kunnen spelen op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt,vereist zowel curatieve als preventieve maatregelen. Curatieve maatregelen dragen er tot bij dat oudere werknemers langer blijven doorwerken en hun vroegtijdig vertrek uit het arbeidsproces nog enige tijd uitstellen. Bij preventieve maatregelen gaat het om het ontwikkelen van nieuwe kennis en vaardigheden (Leven Lang Leren), het zorgen voor voldoende variatie in het werk en om het bevorderen van de gezondheid van de werknemers. Daarbij vraag ik speciale aandacht voor de laagopgeleide werknemers. De door hun opgebouwde kennis en ervaring zal eerder verouderen dan die van hoger opgeleide werknemers. Werkgevers investeren minder in deze groep werknemers en zelf aarzelen zij ook vaak ten aanzien van scholing en opleiding. Al met al concludeer ik dat er de komende jaren een forse uitdaging ligt voor bedrijven en voor de HR-professional om op de langere termijn de personeelsvoorziening voor de organisatie op orde te houden.
De gebouwde omgeving speelt een belangrijke rol in de Nederlandse ambities om in 2050 100 % circulair te zijn. Gebouwen gebruiken nu nog veel energie en materialen en produceren veel afval. In landelijke en gemeentelijke architectuurprijsvragen vormt circulariteit een steeds belangrijker beoordelingscriterium. Hierbij wordt circulariteit vaak gelijk gesteld aan herbruikbaarheid. Gebouwen blijven echter lang in functie (gemiddeld 50 jaar). Door aangescherpte functionele eisen is het moeilijk om veel technische bouwmaterialen (glas, baksteen, beton, staal en aluminium) één-op-één te hergebruiken. Deze materialen worden nu veelal gerecycled om de grondstoffen in de kringloop te houden. Recyclen is een slechte circulaire strategie. Als hergebruik van materialen moeilijk is dan kan een verder vertraagde kringloop van gebouwen een circulair alternatief zijn. Van gebouwen zoals grachtenpanden met lange levensduren is de kringloop praktisch tot stilstand gekomen. De milieu-impact van de toegepaste materialen die mede wordt bepaald aan de hand van de gebruiksfase, is hierdoor laag. Maar waarom weerstaan sommige gebouwen de tand des tijds, terwijl andere snel worden gesloopt? In dit onderzoek wil het consortium de architectonische (esthetische en ruimtelijke) kwaliteiten van deze lang in functie zijnde gebouwen achterhalen en onderzoeken op welke manieren deze in nieuwe gebouwen vertaald kunnen worden. Architectuur kan op deze manier een circulaire betekenis krijgen. Er kunnen gefundeerdere ontwerpbeslissingen worden genomen. In dit onderzoek staan workshops met de deelnemende architectenbureaus centraal. Hierin moeten architectonische strategieën gegenereerd worden voor gebouwen met extreem lange levensduren. Dit gebeurt aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: Op welke wijzen kan architectuur de circulaire waarden van gebouwen en de toegepaste materialen verhogen? Naast deze architectonische strategieën zal dit onderzoek resulteren in randvoorwaarden om de functionele levensduur van gebouwen (thermische kwaliteiten gevel, flexibiliteit indeling et cetera) te verlengen. Zij zullen de basis vormen van een RAAK-MKB subsidieaanvraag die volgend jaar wordt ingediend.
Gebouwen blijven lang (gemiddeld 50 jaar) in functie. Desondanks wordt circulariteit van gebouwen vaak gelijk gesteld aan herbruikbaarheid van de toegepaste materialen na sloop. Door de aanscherpende functionele eisen is het moeilijk om de bouwmaterialen die bij sloop of verbouwing vrijkomen één-op-één te hergebruiken. Deze materialen voldoen niet meer aan de huidige eisen en worden veelal gerecycled om de materialen/grondstoffen in de kringloop te houden. Als hergebruik van afzonderlijke bouwmaterialen moeilijk is dan wordt het interessant om te onderzoeken of de levensduur van een gebouw in z’n totaliteit kan worden opgerekt: door te streven naar bijvoorbeeld levensduren van 100 jaar en meer. In de leidraad Circulair Ontwerpen van CB’23, een platform dat onderzoek doet naar circulariteit in de gebouwde omgeving, worden onder meer overmaat en koestering als randvoorwaarden voor een langere levensduur genoemd. Door het gebouw te over-dimensioneren kan het gemakkelijker andere functies in zich opnemen. Koestering gaat over waardering van de gebruikers voor een gebouw. Uit het literatuuronderzoek dat met een KIEM-subsidie is uitgevoerd, blijken gebouwen met royale en aansprekende entrees en die uitgevoerd zijn in zorgvuldig gedetailleerde materialen die mooi verouderen hiervoor in aanmerking te komen: materialen als beton, natuursteen en baksteen – dure materialen met relatief hoge schaduwkosten. Het consortium, bestaande uit architectenbureaus, bouwfysische en constructieve adviesbureaus, opdrachtgevers, ontwikkelaars en koepelorganisatie/kennisplatform NEVAP wil het onderzoek naar gebouwen die lang in functie kunnen blijven, doorzetten. Het architectonische en theoretische onderzoek naar gebouwen met lange levensduren wordt uitgebreid, maar het onderzoek gaat zich vooral richten op de vraag hoe deze gebouwen technisch en financieel gerealiseerd kunnen worden. De onderzoeksvraag is hierbij : ‘Op welke manieren kan de levensduur van gebouwen worden verlengd om waardeverlies van gebouw en gebruikte materialen te voorkomen waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met architectonische en (gebruiks-)technische, maar ook met financiële en milieutechnische randvoorwaarden?’
Nederland moet in 2050 zowel energieneutraal als circulair zijn. Biobased en regeneratieve materialen ondersteunen deze ambities doordat zij kunnen bijdragen aan de circulaire bouwtransitie, de landbouwtransitie, de energietransitie en eveneens het verbeteren van biodiversiteit op landbouwgronden (NABB, 2023). Met regeneratief wordt “snel hergroeibaar” bedoeld, waarbij een positieve bijdrage wordt geleverd aan natuur en milieu. De National Aanpak Biobased Bouwen (2023) spreekt veelvuldig over opschaling en ketenintegratie van biobased (plaat)materialen voor binnen-toepassingen en als isolatiemateriaal, maar laat hierbij geveltoepassingen enigszins buiten beschouwing. Een belangrijke reden hiervoor is dat er nog weinig bekend is over de prestaties van biobased en regeneratieve materialen in gevels. Dit kennishiaat belemmert verdere implementatie. Gevelmaterialen worden in de exterieure omgeving beïnvloed door weerfactoren; vocht, temperatuur en straling kunnen het materiaal verouderen en zo de levensduur beïnvloeden. Momenteel is er weinig bekend over de invloed van weerfactoren op biobased gevelmaterialen, waardoor marktpartijen terughoudend zijn met implementatie. Om het toepassen van biobased materialen in gevels te stimuleren is meer inzicht nodig in veroudering en gedrag van deze materialen. Daarbij speelt ook de invloed van weerfactoren op de vorm en detaillering (verbinding?) van de gevelbekleding een rol. Bijvoorbeeld wanneer hierdoor vocht ophoopt en niet weg kan. Vormoptimalisatie kan daarnaast eveneens als ontwerpstrategie bijdragen aan de prestaties en perceptie van biobased materialen. In dit project onderzoekt de onderzoeksgroep Circulair Bouwen van de Hogeschool van Amsterdam samen met MKB-ondernemingen NPSP en WIERWAAR, Gemeente Amsterdam en Nationaal Kenniscentrum Biobased Bouw de invloed van weerfactoren op de levensduur en prestaties van biobased en deels regeneratieve gevelmaterialen, en wordt verkend hoe vormoptimalisatie daar eveneens aan kan bijdragen. Deze onderzoeken worden uitgevoerd in een experimentele omgeving, het Innovatiepaviljoen op het Marineterrein Amsterdam. Hiermee wordt inzicht verkregen in de geschiktheid voor het gebruik van deze materialen in de bouw.