Hoofdzonden zijn van oorsprong religieus geënte leefregels die monniken moesten behoeden voor dwaling, ongeluk en het missen van het gestelde (religieus bepaalde) doel. Hoogmoed, lust, hebzucht, woede, gulzigheid, afgunst, apathie en melancholie zijn daarmee in beginsel indicatoren van een verkeerde levenshouding. Besef hiervan ging gepaard met schuld, maar berouw en vergeving gaven de penitent een nieuwe kans. Tegenwoordig wordt in het begaan van de zonde verlossing gezocht. Het betreft de verlossing van het besef tekort te schieten, van onvermogen en persoonlijk falen. Om aan dit bewustzijn te ontsnappen doen we vaak wat de tragiek van het eigen bestaan juist bevestigt. Uit onderzoek blijkt dat het theologische zondebegrip in een cultuur van narcisme niet meer verwijst naar hetgeen verboden is, maar vooral uitdrukking geeft aan hetgeen wordt gemist [Derckx 2006]. Zonde en schuld zijn daardoor niet langer de twee kanten van eenzelfde medaille. Nee: in een cultuur van narcisme gaan we vanwege een diep besef van persoonlijk tekort, vooral gebukt onder gevoelens van schaamte die de ervaren imperfectie bevestigt. Omdat schaamte in een cultuur van narcisme overheerst, is het van belang dat de relevantie van deze zijnswijze ook binnen het pastorale werkveld wordt erkend. Het is opmerkelijk dat de hoofdzonden, die meestal in verband worden gebracht met schuld en boete, hierbij een belangrijke rol vervullen.