Paper naar aanleiding van een presentatie over herontwikkeling waarbij de case studie projecten steenfabriek in Wirdum (Gr.) en Sint Petruskerk in Eindhoven zijn behandeld.In dit artikel wordt ingegaan op het spanningsveld tussen behoud en ontwikkeling van monumenten. De problematiek wordt geschetst vanuit een analyse van beleid en praktijk. Hoe worden fysieke aanpassingen aan monumenten benaderd vanuit het perspectief van de monumentenzorg? En waar liggen knelpunten in het herontwikkelingsproces in de praktijk? Dit laatste wordt belicht vanuit twee case studie onderzoeken: de vervallen steenfabriek Tichelwerk in Wirdum en de Energieke Sint Petruskerk in Eindhoven. Beide voorbeelden laten zien dat het herontwikkelingsproces ook wordt gestuurd door mechanismen die niet per definitie gerelateerd zijn aan de cultuurhistorische waarden van de gebouwen. Door deze mechanismen te doorgronden kunnen herbestemming en energiebesparing worden ingezet als middel voor het behoud van monumenten.
DOCUMENT
Energiebeheer gericht aanpakken, Het analyseren van doelstellingen, resultaten en impacts van energie- en broeikasgasbeheersprogramma’s in bedrijven (met een samenvatting in het Nederlands): De wereldwijde uitstoot van broeikasgassen moet drastisch worden teruggebracht om de mondiale stijging van de temperatuur tot het relatief veilige niveau van maximaal 2 graden Celsius te beperken. In de komende decennia zal de verbetering van de energie-efficiëntie de belangrijkste strategie zijn voor het verminderen van de energiegerelateerde uitstoot van broeikasgassen. Hoewel er een enorm potentieel is voor verbetering van de energie-efficiëntie, wordt een groot deel daarvan nog niet benut. Dit wordt veroorzaakt door diverse investeringsbarrières die de invoering van maatregelen voor energie-efficiëntie verbetering verhinderen. De invoering van energiemanagement wordt vaak beschouwd als een manier om dergelijke barrières voor energiebesparing te overwinnen. De invoering van energiemanagement in bedrijven kan worden gestimuleerd door de introductie van programma's voor energie-efficiëntie verbetering en vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Deze programma's zijn vaak een combinatie van verschillende elementen zoals verplichtingen voor energiemanagement; (ambitieuze) doelstellingen voor energiebesparing of beperking van de uitstoot van broeikasgassen; de beschikbaarheid van regelingen voor stimulering, ondersteuning en naleving; en andere verplichtingen, zoals openbare rapportages, certificering en verificatie. Tot nu toe is er echter beperkt inzicht in het proces van het formuleren van ambitieuze doelstellingen voor energie-efficiëntie verbetering of het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen binnen deze programma's, in de gevolgen van de invoering van dergelijke programma's op de verbetering van het energiemanagement, en in de impact van deze programma's op energiebesparing of de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. De centrale onderzoeksvraag van dit proefschrift is als volgt geformuleerd: "Wat is de impact van energie- en broeikasgasmanagement programma’s op het verbeteren van het energiemanagement in de praktijk, het versnellen van de energieefficiëntie verbetering en het beperken van de uitstoot van broeikasgassen in bedrijven?".
DOCUMENT
Dit rapport beschrijft de mogelijkheden voor energiebesparing in openbare gebouwen in de gemeente Olst-Wijhe. Het is opgesteld naar aanleiding van de wens van het college van B & W om in de collegeperiode 2006-2010 tenminste 10% te willen besparen op het energiegebruik in openbare gebouwen. De kansen voor energiebesparing in openbare gebouwen worden beschreven, met een globale indicatie van te verwachten opbrengsten en kosten. De inventarisatie is op hoofdlijnen, en is overwegend gebaseerd op desk research naar aanleiding van ervaringen elders in Nederland en beleidsmogelijkheden die in Olst en Wijhe toe te passen zijn. Het rapport eindigt met een beschrijving van de meest kansrijke mogelijkheden en aanbevelingen voor de volgende stappen.
MULTIFILE
Het na de pluk koelen en bewaren van groenten en fruit is een lastig en veeleisend proces voor de ‘zelfbewarende’ telers en de centrale koelhuizen. Met name bij het bewaren van peren, een belangrijk exportproduct voor Nederland, zijn er zeer strenge randvoorwaarden ten aanzien van temperatuur en atmosfeer.De telers en koelhuizen willen investeren in nieuwe technieken om het energieverbruik te verlagen, de derving van producten te verminderen en daarmee duurzamer te bewaren. Het ultieme doel is een koelhuis dat geen externe energie nodig heeft: het ‘koelhuis van de toekomst’. In deze publicatie leest u de resultaten van het toegepast onderzoek naar Duurzaam Bewaren. Dit is één van de twee publicaties van het onderzoeksproject Sustainable Systems for Food. Het project is uitgevoerd door het CleanTech onderzoeksprogramma met behulp van RAAK-mkb subsidie van de Stichting Innovatie Alliantie. Het onderzoek richtte zich met name op duurzame koeltechnieken, bouwtechnologie en de inzet van duurzame energievoorziening. Daarnaast wordt gekeken naar de inzet van nieuwe sensoren voor een betere klimaatbeheersing om daarmee minder derving van producten te bewerkstelligen. De publicatie is bedoeld voor professionals geïnteresseerd in de mogelijkheden om koelhuizen te verduurzamen en geeft inzicht in de energetische aspecten van het bewaarproces van fruit en in de (toekomstige) technieken om het energieverbruik van bestaande en nieuwe koelhuizen drastisch te verminderen. Het boek toont fruittelers en eigenaren van koelhuizen welke technieken potentie hebben om het energieverbruik van hun koelhuis te verminderen. Aan adviseurs, installateurs en bouwbedrijven laat het zien welke mogelijkheden er zijn om een zo energiezuinig mogelijk koelhuis of installatie te ontwerpen. En het geeft bedrijven die technologische systemen ontwikkelen en leveren voor koelhuizen een blik op de toekomstige technologische mogelijkheden, als aanzet tot een strategische ontwikkelagenda. Tot slot laat deze publicatie zien wat de onderzoeksactiviteiten zijn die de HvA op dit gebied ontplooit, waaronder de ontwikkeling van een simulatiemodel, en waar voor eenieder mogelijkheden liggen voor samenwerking.
DOCUMENT
Als onderdeel van de proeftuin voor energiebesparing voor minder hoge inkomens van de gemeente Aa en Hunze, heeft het lectoraat Communication, Behaviour and the Sustainable Society van de Hanzehogeschool Groningen een nulmeting gedaan, met betrekking tot de verschillende partijen waarmee huishoudens met een minder hoog inkomen in contact staan en de relatie van die partijen tot het project. Daarnaast is met de nulmeting de behoefte aan ondersteuning van de doelgroep en de mogelijkheden daartoe, in kaart gebracht. Het onderzoek was gericht op de beantwoording van de volgende onderzoeksvragen: 1) Wie verstaan we onder de groep van minder hoge inkomens?2) Hoe kunnen we de groep van minder hoge inkomens binnen de gemeente Aa en Hunze bereiken?3) Welke partijen staan in contact met deze doelgroep? 4) In hoeverre neemt de groep van minder hoge inkomens al deel aan de energietransitie en wat zijn hun belemmeringen?5) Wat gaat deze huishoudens helpen, zodat ze wel/meer kunnen deelnemen aan de energietransitie?Er is een stakeholdersanalyse uitgevoerd, waarbij eerst alle stakeholders van het project zijn geïdentificeerd (onderscheiden naar maatschappelijke organisaties en bedrijven) en waarbij vervolgens een deel van de stakeholders is geïnterviewd en een ander deel een aantal vragen via e-mail heeft beantwoord. Op basis van de informatie die door de stakeholders is gegeven is een sociale netwerkanalyse uitgevoerd waarmee het netwerk van de maatschappelijke organisaties in kaart is gebracht. In totaal is informatie van 34 maatschappelijke organisaties en 10 bedrijven verzameld. Daarnaast is met behulp van een vragenlijst, die breed onder de inwoners van de gemeente is verspreid, een beeld van de inwoners van de gemeente opgesteld (in relatie tot de energietransitie) en de context waarin ze leven. De vragenlijst is breed onder de inwoners verspreid en aanvullend is gericht via een deur-aan-deur actie en via sociale media, respons van de doelgroep verzameld. Het vragenlijstonderzoek heeft in totaal 245 bruikbare reacties van inwoners opgeleverd.Als laatste is in een aantal gesprekken met de doelgroep, aanvullende informatie verzameld. Deze gesprekken zijn gevoerd met cliënten van de welzijnsorganisatie Tinten, bezoekers aan het Taalhuis en klanten van de Voedselbank. In totaal is met 35 inwoners gesproken.Uit het onderzoek is gebleken dat de doelgroep van huishoudens met een minder hoog inkomen, zeer divers is. De gemene deler van de huishoudens is dat ze weinig geld te besteden hebben. De redenen waarom inwoners weinig geld te besteden hebben is echter zeer verschillend. De doelgroep bestaat grotendeels uit huurders, maar omvat ook huiseigenaren.De doelgroep kan het beste worden bereikt door middel van persoonlijk contact in de eigen leefomgeving van de inwoners, via bestaande contacten van (maatschappelijke) organisaties zoals het welzijnswerk, de schuldhulpverlening of woningbouwcorporaties of via het sociale netwerk van de inwoners.Een groot aantal maatschappelijke organisaties staat in contact met de doelgroep. De energietransitie en energiearmoede bij mensen met een minder hoog inkomen is echter een onderwerp waar ze zich nog nauwelijks mee bezig houden. Ze hebben ook onderling nauwelijks contact met betrekking tot de energietransitie voor de doelgroep. Opvallend is verder dat er met betrekking tot de energietransitie voor de doelgroep zo goed als geen contacten tussen maatschappelijke organisaties en bedrijven zijn, evenmin als met inwonersorganisaties, zoals dorpshuizen en verenigingen voor dorpsbelangen. Bedrijven en maatschappelijke organisaties zijn wel gemotiveerd om aan te sluiten bij het project. Bedrijven hebben daarvoor concrete ideeën wat ze zouden kunnen bijdragen, bij maatschappelijke organisaties is het beeld van hun mogelijke rol in de proeftuin minder concreet.Inwoners met een minder hoog inkomen hebben een positieve houding tegenover de energietransitie. Ze zijn echter nauwelijks bezig met het onderwerp en nemen in beperkte mate deel aan de energietransitie. Een belangrijke belemmering voor hen is (vanzelfsprekend) het gebrek aan financiële middelen, maar ze zijn ook meer met andere, urgente, problemen die ze ervaren, bezig. Ze zijn minder bereid dan mensen met een hoger inkomen om zelf iets te doen om hun huis of buurt te verduurzamen. Dat is echter niet altijd een kwestie van niet willen: ze ervaren juist meer urgentie met betrekking tot de energietransitie dan mensen met een hoger inkomen. Ze ervaren daarnaast minder controle en hebben minder het gevoel dat zij zelf iets kunnen bijdragen. Het ontbreekt de doelgroep daarnaast veelal aan concreet handelingsperspectief en ze zijn nauwelijks op de hoogte van het gemeentelijk beleid en de kansen die dat biedt en ze houden vooral instituties verantwoordelijk voor de energietransitie.Al met al kan er worden geconcludeerd dat de groep van minder hoge inkomens nog niet voldoende betrokken is bij de energietransitie, maar tegelijkertijd lijken er verschillende aanknopingspunten te zijn om hiermee aan de slag te gaan. Dit zou vanuit verschillende invalshoeken kunnen worden aangevlogen, waarbij maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners gezamenlijk zouden kunnen optrekken. Op basis van de resultaten wordt een aantal concrete aanbevelingen gedaan:1. Creëer financiële mogelijkheden voor inwoners met minder hoge inkomens om verduurzaming mogelijk te maken;2. Leg contact met de inwoners in hun eigen directe leefomgeving;3. Maak gebruik van bestaande contacten met de inwoners;4. Richt communicatie op specifieke doelgroepen;5. Breng organisaties, bedrijven en inwoners samen;6. Betrek bedrijven expliciet bij de gezamenlijke opgave;7. Geef inwoners concrete, actie-gerichte informatie over wat ze zelf kunnen doen en de mogelijkheden die de gemeente biedt;8. Sluit aan bij de positieve houding van de inwoners.De complexiteit van het energiedomein en de energietransitie, de diversiteit van de doelgroep en de veelheid aan factoren die van invloed zijn op (energie) gedrag, laten zien dat er geen eenvoudige, one-size-fits-all, aanpak is om energiearmoede terug te dringen. De praktijk is dat er meerdere verschillende acties nodig zijn, dat verschillende organisaties op verschillende momenten en voor verschillende doelgroepen moeten worden ingeschakeld om veranderingen te bewerkstelligen. Dat is een complexe en zware opgave voor de gemeente. Het effect van enkelvoudige acties bij een deel van de doelgroep zal op gebruikelijke indicatoren (zoals bijvoorbeeld het percentage huishoudens dat leeft in energiearmoede) niet snel zichtbaar zijn. Het verdient daarom een laatste aanbeveling om de effecten van (nieuw) beleid en (nieuwe) acties heel precies te meten. Dat kan, zoals ook in het onderzoeksvoorstel is benoemd, uitgevoerd worden met behulp van Energysense van de Hanzehogeschool.
DOCUMENT
Er is onderzoek gedaan naar het gebruik van HeatSavr voor energiebesparing bij zwembaden.
DOCUMENT
Bij het stimuleten van energiebesparing denken we nog vaak als eerste aan de overheid als stimulerende partij. Maar kunnen marktpartijen dat niet gewoon doen, en misschien nog wel beter? Dat idee was aanleiding om in Amersfoort een consortium van aannemers en adviseurs op te richten met als doel eigenaar-bewoners te stimuleren tot het nemen van energiebesparende maatregelen
DOCUMENT
Onderzoeksrapport waarin na een inleiding op de methode voor energiebesparing in monumenten wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten voor de Sint Petruskerk in Eindhoven. Ingegaan wordt op de huidige situatie (de omgeving, het monument, gebruik en energie), belangen van actoren (gebruikers, kerk, overheid) en potentiele maatregelen om energie te besparen.Rapport in opdracht van Stichting Kien en Parochie Sint Petrus' Stoel.
DOCUMENT
Saxion heeft in opdracht van de gemeente Enschede de duurzaamheid berekend van:- Het oorspronkelijke warmtenet, met warmte die voornamelijk uit de met aardgas gestookte - WKK afkomstig is, in combinatie met beperkte inzet van warmte uit AVI Twence (jaar 2011).- Het huidige situatie warmtenet, met een beperkte hoeveelheid warmte afkomstig uit de met aardgas gestookte WKC Enschede en een ten opzichte van 2011 uitgebreide inzet van warmte uit de AVI Twence (jaar 2012);- Het warmtenet na de voorziene uitbreidingen - inclusief de verder vergrote inzet van warmte uit de AVI Twence (toekomst)
MULTIFILE
De wereldwijde energievraag is enorm en blijft stijgen, maar fossiele energiebronnen, waarvan wij nog voor meer dan 80% afhankelijk zijn raken op, voorzieningszekerheid en onafhankelijkheid worden steeds moeilijker te garanderen, en de milieugevolgen van conventionele energieconversiesystemen zijn niet meer aanvaardbaar. Bijna 40% van de Nederlandse energieconsumptie komt voort uit energiegebruik om gebouwen en hun directe omgeving te voorzien van warmte, koude en elektriciteit1. De Europese Unie heeft aangegeven dat in 2020 nieuwbouw energieneutraal moet zijn. In 2050 zou de hele gebouwde omgeving energie neutraal moeten zijn en de CO2-uitstoot zou gereduceerd moeten zijn met 80-95% (t.o.v. 1990). Daarnaast heeft de Nederlandse overheid als doelstelling voor 2020 16% minder CO2-uitstoot, 20% energiebesparing en moet 14% van de energiebehoefte afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen.
DOCUMENT