Mensen met schulden worden vaak als één groep bestempeld. Uit mijn promotieonderzoek ‘Op weg naar een schuldenvrij leven’ blijkt echter dat er juist veel verschillen zijn tussen mensen met achterstanden. Verschillen zijn er zowel te zien tussen mensen met lichte en ernstige schulden, als in de oorzaken van de schuldsituatie. Sommige groepen hebben moeite om de administratie op orde te krijgen, andere juist met vooruit plannen. Wat wel voor alle groepen geldt, is dat hoe eerder zij ondersteuning ontvangen, des te meer er nog mogelijk is. Mijn promotie-onderzoek kan daarom ook opgevat worden als een pleidooi om meer aandacht te besteden aan niet-problematische schulden. Deze handreiking is een praktische uitwerking van mijn proefschrift. Hierin vinden professionals concrete aanbevelingen die zij in hun werkveld kunnen toepassen (zie h. 3 tm 7). Hoofdstuk 1 van deze handreiking bevat een schets van de huidige situatie en aandachtspunten; het tweede hoofdstuk beschrijft de methodiek van mijn onderzoek.
from the article: "In this paper, we explore the characteristics of posters as an efficient and effective probing tool for hospital nurse participation in the development of processes, services or products. The main challenge in this respect is the limited time and attention available to nurses during their work shifts. For this, we analysed the design and effectiveness of posters from earlier projects and used existing knowledge on probing for preliminary guidelines focused on design elements, context of placement, and fit with work process. We then designed a poster for gathering insights during nurses’ work shifts into their administrative tasks and perceived relevance. To evaluate, this table poster design was consecutively placed on three nursing units in a Dutch hospital. Activities of nurses with the poster and necessary interventions were analysed and used for further insights into the characteristics of effective posters for this specific target group. The research raised new questions about how best to elicit nurses’ participation during work shifts."
LINK
This relationship between external knowledge providers, e.g. consultants and academic institutions, and small and medium enterprises (SMEs) is a difficult one. SME entrepreneurs think external advice is expensive, not required and/or not useful. In this paper these arguments are explored against the specific characteristics of SMEs. The argument of price probably tells more about the consultants inability to quantify the returns on their advice than about the cost of their services. Support policies enable free consults for SMEs on numerous topics, but the use of these facilities is relatively low. The suggestion that SME entrepreneurs do not need external knowledge is contradicted by their own assessment of their qualities. Typically the entrepreneurs lack expertise in supporting business functions like HR, IT, Finance and Legal. In SMEs these blank spots are not compensated by specialist staff members because the of the scale of the organization. The argument that the advice of an external consultant is generally not useful raises the question whether the insights gained in several business sciences only apply to large companies. This seems unlikely. Given the characteristics of SMEs the difference is probably more the context in which the insights are applied than the content of the insights itself. From the analysis of the characteristics of SMEs the dominant influence of the person of the owner/director, together with the absence of specialist staff, appeared as two of the most significant differences between SMEs and large companies. Given the personal profiles of these owners/directors as studied by Blom (Blom, 2001), the external knowledge providers should realize the three ways in consulting. The first way is the way of thinking. For this way it was stated already that the content of business sciences is not likely to differ for SMEs. The second way, the way of working, represents for the way information is gathered and the entrepreneur and his staff is involved in the process of developing the advice. In this way the consultant should allow for interaction and should make it fun for the participants. In this aspect, the process approach of consulting shows promising. The third way, the way of communicating, represents the way the knowledge is transferred from the advisor to the entrepreneur. In this way it is crucial to acknowledge the different personal profiles of SME entrepreneurs and consultants and to adjust the communication accordingly. Taking the three ways into account, the conclusion could be that the transfer of knowledge should be more the sharing of experiences. The Chair of Management Consulting will adjust her activities to explore this insight further.
Patiëntdata uit vragenlijsten, fysieke testen en ‘wearables’ hebben veel potentie om fysiotherapie-behandelingen te personaliseren (zogeheten ‘datagedragen’ zorg) en gedeelde besluitvorming tussen fysiotherapeut en patiënt te faciliteren. Hiermee kan fysiotherapie mogelijk doelmatiger en effectiever worden. Veel fysiotherapeuten en hun patiënten zien echter nauwelijks meerwaarde in het verzamelen van patiëntdata, maar vooral toegenomen administratieve last. In de bestaande landelijke databases krijgen fysiotherapeuten en hun patiënten de door hen zelf verzamelde patiëntdata via een online dashboard weliswaar teruggekoppeld, maar op een weinig betekenisvolle manier doordat het dashboard primair gericht is op wensen van externe partijen (zoals zorgverzekeraars). Door gebruik te maken van technologische innovaties zoals gepersonaliseerde datavisualisaties op basis van geavanceerde data science analyses kunnen patiëntdata betekenisvoller teruggekoppeld en ingezet worden. Wij zetten technologie dus in om ‘datagedragen’, gepersonaliseerde zorg, in dit geval binnen de fysiotherapie, een stap dichterbij te brengen. De kennis opgedaan in de project is tevens relevant voor andere zorgberoepen. In dit KIEM-project worden eerst wensen van eindgebruikers, bestaande succesvolle datavisualisaties en de hiervoor vereiste data science analyses geïnventariseerd (werkpakket 1: inventarisatie). Op basis hiervan worden meerdere prototypes van inzichtelijke datavisualisaties ontwikkeld (bijvoorbeeld visualisatie van patiëntscores in vergelijking met (beoogde) normscores, of van voorspelling van verwacht herstel op basis van data van vergelijkbare eerdere patiënten). Middels focusgroepinterviews met fysiotherapeuten en patiënten worden hieruit de meest kansrijke (maximaal 5) prototypes geselecteerd. Voor deze geselecteerde prototypes worden vervolgens de vereiste data-analyses ontwikkeld die de datavisualisaties op de dashboards van de landelijke databases mogelijk maken (werkpakket 2: prototypes en data-analyses). In kleine pilots worden deze datavisualisaties door eindgebruikers toegepast in de praktijk om te bepalen of ze daadwerkelijk aan hun wensen voldoen (werkpakket 3: pilots). Uit dit 1-jarige project kan een groot vervolgonderzoek ‘ontkiemen’ naar het effect van betekenisvolle datavisualisaties op de uitkomsten van zorg.
Het lectoraat Familiebedrijven van hogeschool Windesheim en het lectoraat Automotive Research van Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) richten zich samen met BOVAG in dit project op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat is de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven in de autobranche en hoe worden zij in deze adviesbehoefte voorzien?’ Kleine familiebedrijven hebben net als andere bedrijven te maken met maatschappelijke uitdagingen op het gebied van duurzaamheid en digitalisering van producten en klant/leverancierscontact. Deze ontwikkelingen vragen om aanpassingen in het business model om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Waar grotere bedrijven veelal beschikken over interne competenties of middelen om zich door externen te laten helpen om hun bestaansrecht te continueren, is dit bij kleinere (familie)bedrijven minder het geval. In kleine familiebedrijven wordt hard gewerkt in de zaak, in plaats van aan de zaak, en is de beschikbaarheid van financiële middelen voor extern advies, beperkt. Het aanspreekpunt voor kleine familiebedrijven is veelal beperkt tot de boekhouder (administratiekantoor of accountant) (Barbera & Hasso, 2013). Doel van dit project is om de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven (tot 10 FTE) in de mobiliteit sector en de bestaande advies-infrastructuur in kaart te brengen. Binnen deze sector zijn ruim 8.000 onafhankelijke autobedrijven actief, waarvan ruim een derde (3.200 bedrijven) is aangesloten bij de branchevereniging BOVAG. Van alle onafhankelijke autobedrijven die zijn aangesloten bij BOVAG heeft 70% minder dan 4 werknemers in dienst. Middels verdiepende interviews en focusgroepen worden de adviesbehoeften en de wijze waarop in deze adviesbehoeften wordt voorzien in kaart gebracht. Als vervolg op dit project kan een groter (RAAK-MKB) project worden gestart om de adviesinfrastructuur beter aan te laten sluiten op de adviesbehoeften van kleinere familiebedrijven in meerdere bedrijfstakken. Hiermee leveren de consortium partijen een bijdrage aan het versterken van de vitaliteit van kleine familiebedrijven.
Bewindvoerders zijn professionals die als wettelijke taak hebben om de financiële belangen van hun cliënten onder bewind te beschermen. Dit gaat om mensen die tijdelijk of blijvend niet in staat zijn om zorg te dragen voor hun financiën vanwege uiteenlopende redenen, zoals psychische problematiek, dementie maar ook schuldenproblematiek. De afgelopen jaren is het aantal mensen dat vanwege de grondslag schulden onder bewind staat fors gestegen. Mede hierdoor hebben bewindvoerders in 2014 de taakstelling gekregen om de financiële (zelf)redzaamheid van cliënten te bevorderen met als doel dat cliënten weer zelfstandig hun financiën kunnen beheren (dit heet uitstroom). Om dit proces te bevorderen werken gemeenten en bewindvoerders steeds vaker samen om burgers te ondersteunen bij duurzame uitstroom uit (schulden-)bewind. Mede door deze ontwikkelingen heeft het lectoraat Armoede Interventies (Hogeschool van Amsterdam) in nauwe samenwerking met de praktijk van bewindvoering de afgelopen twee jaar een coachingstool ontwikkeld die bewindvoerders ondersteunt bij het vergroten van de financiële vaardigheden van hun cliënten. Bij de toepassing van deze tool lopen bewindvoerders er echter tegenaan dat zij niet goed weten hoe zij hun cliënten kunnen motiveren aan de slag te gaan met de eigen financiële vaardigheden. Uit onderzoek in de schuldhulpverlening is bekend dat het effectief aanspreken van de motivatie van cliënten een aanzienlijke rol speelt bij het duurzaam en weer succesvol zelfstandig voeren van de financiële administratie. Een effectief bewezen methode die in de schuldhulpverlening wordt gebruikt om cliënten te motiveren is Motiverende Gespreksvoering (MVG). In dit project ontwikkelen onderzoekers van het lectoraat Armoede Interventies samen met bewindvoerders een prototype van een coachingstool waarin technieken uit MVG integraal worden opgenomen. Dit prototype vormt de basis voor een vervolgonderzoek waarin de tool wordt geïmplementeerd en geëvalueerd opdat bewindvoerders een onderbouwde en bruikbare tool hebben om hun cliënten succesvol te motiveren en te coachen richting financiële (zelf)redzaamheid.