Background The caesarean delivery (CD) rate has risen in most countries over the last decades, but it remains relatively low in the Netherlands. Our objective was to analyse the trends of CD rates in various subgroups of women between 2000 and 2010, and identify the practice pattern that is attributable to the relative stability of the Dutch CD rate. Methods A total of 1,935,959 women from the nationwide Perinatal Registry of the Netherlands were included. Women were categorized into ten groups based on the modified CD classification scheme. Trends of CD rates in each group were described. Results The overall CD rate increased slightly from 14.0% in 2000–2001 to 16.7% in 2010. Fetal, early and late neonatal mortality rates decreased by 40–50% from 0.53%, 0.21%, 0.04% in 2000–2001 to 0.29%, 0.12%, 0.02% in 2010, respectively. During this period, the prevalence of non-vertex presentation decreased from 6.7% to 5.3%, even though the CD rate in this group was high. The nulliparous women with spontaneous onset of labor at term and a singleton child in vertex presentation had a CD rate of 9.9%, and 64.7% of multiparouswomen with at least one previous uterine scar and a singleton child in vertex presentation had a trial of labor and the success rate of vaginal delivery was 45.9%. Conclusions The Dutch experience indicates that external cephalic version for breech presentation, keeping the CD rate low in nulliparous women and encouraging a trial of labor in multiparous women with a previous scar, could help to keep the overall CD rate steady
MULTIFILE
Objective: To evaluate the effectiveness of a specialized physical therapy (SPT) program on disability in cervical dystonia (CD) compared to regular physical therapy (RPT). Design: A single-blinded randomized controlled trial. Setting: This study was performed by a physical therapist in a primary health care setting. Measurements were performed at baseline, 6 and 12 months in the botulinum toxin (BoNT) outpatient clinic of the neurology department. Participants: Patients with primary CD and stable on BoNT treatment for 1 year (N=96). Main Outcome Measures: The primary outcome was disability assessed with the Toronto Western Spasmodic Torticollis Rating Scale (TWSTRS). Secondary outcomes were pain, anxiety, depression, quality of life (QOL), and health related costs over 12 months. Results: A total of 72 participants (30 men, 42 women) finished the study: 40 received SPT, 32 RPT. No significant between group differences were found after 12 months of treatment (P=.326). Over these 12 months both groups improved significantly (P<.001) on the TWSTRS disability scale compared to baseline (SPT 1.7 points, RPT 1.0 points). Short Form 36 (SF-36) General Health Perceptions (P=.046) and self-perceived improvement (P=.007) showed significantly larger improvements after 12 months in favor of SPT. Total health related costs after 12 months were $1373±556 for SPT compared to $1614±917 for RPT. Conclusion: SPT revealed no significant differences compared to RPT after 12 months of treatment on the TWSTRS disability scale. Both groups showed similar improvements compared to baseline. Positive results in the SPT group were higher patient perceived effects and general health perception. Treatment costs were lower in the SPT group. With lower costs and similar effects, the SPT program seems to be the preferred program to treat CD.
DOCUMENT
In this pilot study, we investigated the feasibility of a home-based, remotely guided exercise intervention for patients with gliomas. The six-month intervention included three home-based exercise sessions per week at 60%–85% of maximum heart rate. Participants wore heart rate monitors connected to an online platform to record activities that were monitored weekly by the physiotherapist.
DOCUMENT
In onze binnensteden zijn de gevolgen van Corona fysiek misschien wel het meest zichtbaar: in het voorjaar lege straten, veilige looproutes, afzettingen en vergrote terrassen. Ook de gedeeltelijke lockdown van dit najaar raakt binnensteden hard. Daarmee is een al langer lopende transitie in de retailsector zich versneld aan het doorzetten. De vraag hoe binnensteden zich kunnen ontwikkelen van ‘place to buy’ naar ‘place to be’ heeft daarmee aan urgentie gewonnen. De centrale vraag in onze challenge is hoe we snel en adequaat kunnen inspelen op deze versnelde transitie. We willen zorgen dat de binnenstad ook na Corona aantrekkelijk blijft om te bezoeken. Grootschalige leegstand zou desastreus zijn voor de uitstraling en beleving. Een neerwaartse spiraal willen we voorblijven. Een aantrekkelijke en vitale binnenstad is bovendien noodzakelijk om jong talent in onze stad te behouden en aan te trekken. We gaan studenten uitdagen concrete maar flexibele invullingen te bedenken voor het geval er een groot en beeldbepalend pand leeg komt te staan. Toerisme-studenten (HBS ) focussen zich daarbij op de food- en beverage-sector. StadsLAB-studenten (ABR&R ) gaan na welke ruimtelijke functiecombinaties hiermee mogelijk zijn incl. de mogelijke impact op de directe omgeving van een pand. We bouwen daarbij voort op lopende studentprojecten die zich n.a.v. Corona op een meer conceptueel niveau bezighouden met de toekomst van de binnenstad, bijv. gericht op smart routings waarbij veiligheid en gastvrijheid hand- in hand gaan. Uiteraard nemen we ook de opgedane ervaringen met Corona-maatregelen mee: wat werkte best goed en wat was noodzakelijk kwaad.
Taalexperts zien vaak motorische problemen bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Aan de andere kant zien bewegingsexperts vaak taalproblemen bij kinderen met motorisch stoornissen. Kinderen met taalstoornissen én motorische stoornissen hebben een dubbele handicap. Vroege identificatie en behandeling van kinderen met taal- en motorische stoornissen is van cruciaal belang om hun kansen op maatschappelijke participatie te vergroten.Taalstoornissen en motorische stoornissen kunnen al goed worden opgespoord. Echter, taalexperts en bewegingsexperts geven aan handvatten nodig te hebben om in een vroeg stadium onderscheid te kunnen maken tussen hardnekkige neurologische stoornissen en tijdelijke achterstanden in taal en motoriek. Het maken van dit onderscheid is belangrijk voor de keuze van het juiste zorgtraject.De verwachting is dat taalproblemen in combinatie met motorische problemen kan duiden op een onderliggende neurologische stoornis. Deze informatie zou zowel taalexperts als bewegingsexperts in staat kunnen stellen om al voor het vijfde levensjaar een neurologische ontwikkelingsstoornis in taal en/of motoriek te identificeren en te onderscheiden van niet-neurologische taal- en motorische achterstanden.
Het postdoc-onderzoek Building Adaptive Tourism Areas beoogt om een bijdrage te leveren aan het vergroten van de adaptiviteit van toeristische bestemmingen. Adaptiviteit is een essentiële eigenschap in de huidige dynamische netwerk samenleving en globaliserende economie. Toeristisch-recreatieve bestemming moeten meebewegen met zaken als toenemende concurrentie en professionalisering, veranderend consumentengedrag, nieuwe technologieën die nieuwe kansen en uitdagingen met zich mee brengen, de maatschappelijke roep om duurzaamheid, kortere levenscycli van concepten, de vraag om bestemmingen in balans als gevolg van ‘overtourism’ en zo meer. In dit onderzoek nemen we het perspectief dat bestemmingen complexe, open systemen zijn die de potentie hebben om adaptief te zijn. Complexe systemen omdat een veelheid aan actoren en factoren de ontwikkelingsrichting van bestemmingen beïnvloeden. Open systemen omdat vele invloeden van buitenaf komen die op vrijwel autonome wijze ontwikkelingsrichtingen van bestemmingen beïnvloeden. Adaptiviteit is het vermogen om mee te bewegen met dergelijke dynamiek door middel van series van stapsgewijze aanpassingen. Het onderzoek Building Adaptive Tourism Areas focust specifiek op het beter begrijpen van wat de ambitie van het vergroten van het adaptieve vermogen in de praktijk betekent. De studie bestaat uit drie stappen: 1.) duiden van “key conditions” voor adaptiviteit: de elementen die noodzakelijk zijn voor adaptief vermogen, en deze vertalen naar de context van het toerisme; 2.) identificeren van ‘traps’: condities voor adaptiviteit komen met implicaties en daarmee samenhangende praktische beperkingen 3.) uiteenzetten van ‘practicable strategies: acties die helpen om te bouwen aan adaptieve bestemmingen. De output van het project zijn diverse artikelen en academische journals en professionele tijdschriften. De bevindingen worden (direct) ingebracht in de opleidingen van de Academy of Leisure & Tourism van NHL Stenden Hogeschool en verder ontplooid binnen het European Tourism Futures Institute (ETFI – www.etfi.eu).