Indecent exposure is often regarded as a nuisance offense and detailed studies into this topic are relatively rare. However, there is consensus that relatively high recidivism rates and risk of escalation to more severe offenses can be of serious concern among these perpetrators. This cohort study aims to increase our general knowledge on the basic characteristics of these offenses and includes all registered police cases of indecent exposure in the Netherlands between 2012 and 2020, including 6741 incidents, involving 4663 suspects and 3808 registered victims. This first study of a large cohort over a long period of time describes the basic characteristics of these incidents, the perpetrators and their victims, and visualizes the results to explore trends over time. Results show that a modal indecent exposure incident is perpetrated by a 25-year-old male, on foot, on a public road, on a Wednesday afternoon in July, masturbating and directing his genitals intentionally toward a 13-year-old girl. The age distribution of victims shows remarkable similarity to victims of sexual assault. Compared to the first year of the period studied, the number of annually reported incidents gradually declined to half in the last year of the study. Findings are discussed in light of the most prominent theories on exhibitionism. Issues and suggestions relevant to apprehension and treatment of perpetrators are identified and discussed.
BACKGROUND: An early return to normal intake and early mobilization enhances postoperative recovery. However, one out of six surgical patients is undernourished during hospitalization and approximately half of the patients eat 50% or less of the food provided to them. We assessed the use of newly introduced breakfast buffets in two wards for gastrointestinal and oncological surgery and determined the impact on postoperative protein and energy intake.METHODS: A prospective pilot cohort study was conducted to assess the impact of the introduction of breakfast buffets in two surgical wards. Adult patients had the opportunity to choose between an attractive breakfast buffet and regular bedside breakfast service. Primary outcomes were protein and energy intake during breakfast. We asked patients to report the type of breakfast service and breakfast intake in a diary over a seven-day period. Prognostic factors were used during multivariable regression analysis.RESULTS: A total of 77 patients were included. The median percentage of buffet use per patient during the seven-day study period was 50% (IQR 0-83). Mean protein intake was 14.7 g (SD 8.4) and mean energy intake 332.3 kcal (SD 156.9). Predictors for higher protein intake included the use of the breakfast buffet (β = 0.06, p = 0.01) and patient weight (β = 0.13, p = 0.01). Both use of the breakfast buffet (β = 1.00, p = 0.02) and Delirium Observation Scale scores (β = -246.29, p = 0.02) were related to higher energy intake.CONCLUSION: Introduction of a breakfast buffet on a surgical ward was associated with higher protein and energy intake and it could be a promising approach to optimizing such intake in surgical patients. Large, prospective and preferably randomized studies should confirm these findings.
Artrose is een degeneratieve aandoening van het kraakbeen, waarbij ook de andere structuren in de gewrichten betrokken zijn. De aandoening kan leiden tot beperkingen in het dagelijks functioneren. De huidige kennis betreffende de effecten van artrose op arbeidsparticipatie is onvolledig. In de literatuur zijn slechts enkele studies gevonden met een adequate opzet, die geldige conclusies over dit effect opleverden. In dit onderzoek wordt de arbeidsparticipatie van mensen met beginnende artrose beschreven bij de baseline meting van de CHECK-studie (Cohort Heup En Cohort Knie).
MULTIFILE
Low back pain is the leading cause of disability worldwide and a significant contributor to work incapacity. Although effective therapeutic options are scarce, exercises supervised by a physiotherapist have shown to be effective. However, the effects found in research studies tend to be small, likely due to the heterogeneous nature of patients' complaints and movement limitations. Personalized treatment is necessary as a 'one-size-fits-all' approach is not sufficient. High-tech solutions consisting of motions sensors supported by artificial intelligence will facilitate physiotherapists to achieve this goal. To date, physiotherapists use questionnaires and physical examinations, which provide subjective results and therefore limited support for treatment decisions. Objective measurement data obtained by motion sensors can help to determine abnormal movement patterns. This information may be crucial in evaluating the prognosis and designing the physiotherapy treatment plan. The proposed study is a small cohort study (n=30) that involves low back pain patients visiting a physiotherapist and performing simple movement tasks such as walking and repeated forward bending. The movements will be recorded using sensors that estimate orientation from accelerations, angular velocities and magnetometer data. Participants complete questionnaires about their pain and functioning before and after treatment. Artificial analysis techniques will be used to link the sensor and questionnaire data to identify clinically relevant subgroups based on movement patterns, and to determine if there are differences in prognosis between these subgroups that serve as a starting point of personalized treatments. This pilot study aims to investigate the potential benefits of using motion sensors to personalize the treatment of low back pain. It serves as a foundation for future research into the use of motion sensors in the treatment of low back pain and other musculoskeletal or neurological movement disorders.
Aanleiding Mede door de vergrijzing groeit de zorgvraag in Nederland. Tegelijkertijd vallen veel verpleegkundigen uit door fysieke en mentale arbeidsbelasting. Dit begint al tijdens de opleiding/aan de start van de loopbaan. Dreigende arbeidstekorten en decentralisatie in de zorg vragen om verpleegkundigen die regie kunnen voeren over hun eigen werkgerelateerde gezondheid. Er is nog weinig wetenschappelijke kennis over het vroegtijdig signaleren en aanpakken van uitval onder verpleegkundigen. Bovendien hapert de invoer van effectieve interventies. Daarom willen zorginstellingen, verpleegkunde-opleidingen en wetenschappelijke organisaties onderzoek doen naar de oorzaken van uitval en een instrument ontwikkelen om problemen vroegtijdig te herkennen en te ondervangen. Doelstelling Het consortium wil een wetenschappelijk en praktisch onderbouwd instrumentarium ontwikkelen voor het signaleren van risicofactoren, gezondheidsproblemen, productiviteitsverlies en uitval bij stagiairs en beginnende verpleegkundigen, met daaraan gekoppeld effectieve preventieve interventies voor in de onderwijs- en stagepraktijk. Het programma kent twee fases. 1) literatuuronderzoek, kwalitatief onderzoek naar nog onbekende risicofactoren en longitudinaal cohortonderzoek vormen de basis voor een signaleringsinstrument/predictiemodel. In het cohortonderzoek worden van 750 (aankomend) verpleegkundigen 2,5 jaar de determinanten voor uitval gemonitord. In expertmeetings selecteert men vervolgens 6 evidencebased interventies. 2) het onderzoeksteam pre-test deze interventies op eerste haalbaarheid bij studenten verpleegkunde met risico. De 2 kansrijkste interventies, één voor mentale en één voor fysieke werkbelasting, worden in pilots op effectiviteit getoetst. In het onderzoek zet men de psychometrisch beproefde meetinstrumenten in van de European Nurses Early Exit Study (online enquêtes), aangevuld met inzichten uit interviews, fysieke metingen en praktijkobservaties. Beoogde resultaten De beoogde resultaten van het project zijn: " inzicht in de fysieke en mentale problemen van verpleegkundigen; " een gevalideerd predictiemodel voor geïndiceerde preventie in de zorg; " good practices en een kant-en-klare webapplicatie voor vroegsignalering met interventies in het stageonderwijs en het werkveld om uitval te voorkomen; " valorisatie van kennis in co-creatie met studenten, zorginstellingen en zorgprofessionals in de regio; " kennisinput voor de opleidingen Nurse practitioner, Verpleegkunde, Arbeid en Gezondheid, HRM. Een grote groep studenten is respondent in het onderzoek. In de uitvoering participeren ook studenten en daarnaast onder meer lectoren, onderzoekers en docenten van Hogeschool Rotterdam en twee promovendi. Voor de wetenschappelijke disseminatie worden refereerbijeenkomsten en presentaties gehouden op internationale congressen, en proefschriften en artikelen geschreven gepubliceerd. De verspreiding onder maatschappelijke partners gebeurt via vakpublicaties, expertmeetings en een slotsymposium. Met internationale partners uit het netwerk worden mogelijkheden verkend voor internationale parallelstudies.
Ouderbetrokkenheid in het basisonderwijs stagneert, zo blijkt uit landelijk trendonderzoek. Leerkrachten hebben behoefte aan ondersteuning om moeilijk bereikbare ouders ?mee? te krijgen, of om veeleisende ouders aan te kunnen. Vooral beginnende leerkrachten vinden gesprekken met ouders met andere ambities/overtuigingen of een andere cultureel-etnische achtergrond dan zijzelf hebben, moeilijk. Dit project beoogt deze leerkrachten te ondersteunen bij het realiseren van educatief partnerschap, door hen een handreiking te bieden voor het voeren van ?tweerichting? gesprekken met ouders van ?gewone? leerlingen, zorgleerlingen en achterstandsleerlingen. Daarbij brengen leerkrachten hun praktijkkennis in als expertise. Het onderzoek wordt uitgevoerd op 95 scholen in Zuid-Limburg: reguliere basisscholen, achterstandsscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs. In deze regio woont meer dan de helft van alle leerlingen in een ?armoede- postcodegebied?. Cohortstudies tonen aan dat zij maar moeilijk hun onderwijskansen kunnen benutten. Onderwijsondersteunend gedrag van ouders is daarbij een belangrijke factor. Ouders kunnen via hun betrokkenheid bij het onderwijs bijdragen aan de onderwijskansen van hun kinderen. De bedoeling van het project is om (1) de aanwezige praktijkkennis van leerkrachten over het voeren van oudergesprekken met diverse ouders middels vragenlijstonderzoek en interviews te onderzoeken, (2) deze kennis, gedifferentieerd naar verschillende ervaringscontexten, toegankelijk te maken voor andere leerkrachten, en (3) kennis en onderwijs te genereren voor (aankomende) professionals. Essentieel onderdeel van het project is dat samen met leerkrachten van twee ?gewone? basisscholen, twee scholen voor speciaal basisonderwijs en twee achterstandsscholen en Pabo- en Pedagogiekstudenten, een cultuur-sensitieve gespreksvaardighedentraining in de praktijk wordt ontwikkeld. Deze training wordt na afloop opgenomen in het basiscurriculum van de Pabo en Pedagogiek en aangeboden als bijscholingstraject. Interessante voorbeelden uit lerareninterviews en trainingsopnamen worden op de websites van de scholen geplaatst, en na afloop van het project gepubliceerd in een Handboek best practices educatief partnerschap. Onderzoeksresultaten worden verder gedeeld via conferentiepresentaties, publicaties op kennisportals en in wetenschappelijke- en vaktijdschriften.