Wereldwijd worden mensen steeds ouder en het aandeel ouderen binnen de bevolking neemt toe. Dit leidt ook tot een toename van het aantal ouderen dat kwetsbaar is. Ondanks dat de term kwetsbaarheid, in het Engels ‘frailty’ genoemd, vaak gebruikt wordt, is er nog geen consensus over wat dit precies inhoudt. Onderzoekers en zorgprofessionals gebruiken diverse benaderingen met diverse, bijbehorende meetinstrumenten. Desondanks is men het er wel over eens dat kwetsbaarheid leidt tot negatieve gezondheidsuitkomsten. Onderzoek laat zien dat kwetsbare ouderen een verhoogd risico hebben op bijvoorbeeld overlijden, opname in een ziekenhuis en beperkingen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten (ADL). Om dit te voorkomen en mensen te ondersteunen of een behandeling aan te bieden, is het van belang dat we ouderen die kwetsbaar zijn goed kunnen identificeren. Op die manier worden mensen niet onterecht als kwetsbaar aangemerkt. Als namelijk de verkeerde groep mensen behandeld wordt zal het effect van een eventuele behandeling minimaal zijn en zullen de zorgkosten onnodig stijgen. Daarentegen zullen kwetsbare mensen die de zorg wel nodig hebben, deze wellicht niet ontvangen wanneer ze verkeerd gediagnostiseerd worden. De doelen van dit proefschrift zijn: (1) het verkrijgen van meer inzicht in de functionele profielen die behoren bij verschillende stadia van kwetsbaarheid; (2) het onderzoeken welke beschermende factoren het pad van kwetsbaarheid naar (verdere) negatieve gezondheidsuitkomsten kunnen beïnvloeden; en (3) het vergroten van de kennis van psychometrische eigenschappen van veelgebruikte vragenlijsten die kwetsbaarheid meten.
Background: Dependency in activities of daily living (ADL) might be caused by multidimensional frailty. Prevention is important as ADL dependency might threaten the ability to age in place. Therefore, this study aimed to assess whether protective factors, derived from a systematic literature review, moderate the relationship between multidimensional frailty and ADL dependency, and whether this differs across age groups. Methods: A longitudinal study with a follow–up after 24 months was conducted among 1027 communitydwelling people aged ≥65 years. Multidimensional frailty was measured with the Tilburg Frailty Indicator, and ADL dependency with the ADL subscale from the Groningen Activity Restriction Scale. Other measures included socio-demographic characteristics and seven protective factors against ADL dependency, such as physical activity and non-smoking. Logistic regression analyses with interaction terms were conducted. Results: Frail older people had a twofold risk of developing ADL dependency after 24 months in comparison to non-frail older people (OR=2.12, 95% CI=1.45–3.00). The selected protective factors against ADL dependency did not significantly moderate this relationship. Nonetheless, higher levels of physical activity decreased the risk of becoming ADL dependent (OR=0.67, 95% CI=0.46–0.98), as well as having sufficient financial resources (OR=0.49, 95% CI=0.35–0.71). Conclusion: Multidimensional frail older people have a higher risk of developing ADL dependency. The studied protective factors against ADL dependency did not significantly moderate this relationship.
The aim of this study was to assess the predictive ability of the frailty phenotype (FP), Groningen Frailty Indicator (GFI), Tilburg Frailty Indicator (TFI) and frailty index (FI) for the outcomes mortality, hospitalization and increase in dependency in (instrumental) activities of daily living ((I)ADL) among older persons. This prospective cohort study with 2-year follow-up included 2420 Dutch community-dwelling older people (65+, mean age 76.3±6.6 years, 39.5% male) who were pre-frail or frail according to the FP. Mortality data were obtained from Statistics Netherlands. All other data were self-reported. Area under the receiver operating characteristic curves (AUC) was calculated for each frailty instrument and outcome measure. The prevalence of frailty, sensitivity and specifcity were calculated using cutoff values proposed by the developers and cutoff values one above and one below the proposed ones (0.05 for FI). All frailty instruments poorly predicted mortality, hospitalization and (I)ADL dependency (AUCs between 0.62–0.65, 0.59–0.63 and 0.60–0.64, respectively). Prevalence estimates of frailty in this population varied between 22.2% (FP) and 64.8% (TFI). The FP and FI showed higher levels of specifcity, whereas sensitivity was higher for the GFI and TFI. Using a different cutoff point considerably changed the prevalence, sensitivity and specifcity. In conclusion, the predictive ability of the FP, GFI, TFI and FI was poor for all outcomes in a population of pre-frail and frail community-dwelling older people. The FP and the FI showed higher values of specifcity, whereas sensitivity was higher for the GFI and TFI.
In dit onderzoeksproject, Flexibilisering en studiesucces in hoger beroepsonderwijs, zal onderzocht worden welke kenmerken van flexibele onderwijsprogramma's van invloed zijn op het studiesucces van studenten in het hoger beroepsonderwijs. Studiesucces, in termen van studievoortgang, drop out en diplomakans, staat in het hoger beroepsonderwijs onder druk. Daarbij blijkt dat bepaalde groepen studenten minder succesvol zijn dan andere. Veel hogescholen experimenteren met interventies om belemmeringen in studiesucces weg te nemen. Een belangrijke en populaire veronderstelling is dat flexibilisering van opleidingen het studiesucces zal vergroten. Flexibilisering maakt het immers mogelijk rekening te houden met de onderwijsbehoeften van (specifieke groepen) studenten, wat het risico van studie-uitval zou kunnen verminderen. Het concept flexibiliteit is echter nog onvoldoende eenduidig gedefinieerd. Ook is weinig onderzoek gedaan naar de effecten (positief en/of negatief) van verschillende vormen van flexibilisering op het studiesucces. Dit onderzoek richt zich specifiek op de vraag welke karakteristieken van flexibele curricula een positieve invloed hebben op het studiesucces van een groep studenten 'at risk': studenten die in deeltijd studeren. Deze karakteristieken zullen voor de praktijk in de vorm van ontwerprichtlijnen worden geformuleerd en gevalideerd.
Ouderen hebben bij een stijgende leeftijd een grotere kans op frailty (kwetsbaarheid), een toestand van verminderde reservecapaciteit die ontstaat door afname van fysieke, psychologische en sociale capaciteit. Een relatief kleine aandoening of gebeurtenis kan een sterke achteruitgang in functioneren en zorgafhankelijkheid veroorzaken, waardoor ernstige complicaties kunnen ontstaan, zoals valincidenten, ziekenhuisopname en vroegtijdig overlijden. Het is daarom van belang dat (toekomstige) zorgverleners vroegtijdig en adequaat ingrijpen om frailty te voorkomen/verminderen. Dit project is ingebed in het Centre of Expertise Healthy Ageing (speerpunt FRAILTY), het Lectoraat Healthy Ageing, Allied Health Care and Nursing (LAHC) en het SPRONG-onderzoeksprogramma FAITH, welke focust op frailty. Praktijkpartners maken structureel onderdeel uit van FAITH en van het lectoraat. Het onderzoek sluit aan bij bestaande innovatie-/kenniswerkplaatsen waarin onderwijs, onderzoek en praktijk al samenwerken. Op dit moment worden o.a. de behoeften van werkveldpartners geïnventariseerd door een student aan de hand van interviews. Er zijn veel instrumenten voorhanden om de frailty status van een cliënt te bepalen. Echter deze worden in de praktijk vaak niet gebruikt. De (toekomstige) professional beoordeelt frailty soms helemaal niet of alleen globaal op eigen oordeel. Het gevolg hiervan is dat de cliënt niet optimaal behandeld wordt met alle medische en economische (kosten) gevolgen van dien. Het doel van dit project is om: • Het professioneel handelen te versterken door het concept frailty toepasbaar te maken voor de zorgpraktijk en het zorgonderwijs • Toepasbare assessmenttools te ontwikkelen waarmee frailty beoordeeld kan worden en leidend kunnen zijn in de keuze voor interventies en dit te implementeren in het onderwijs • Te analyseren wat de kostenbesparing is voor de gezondheidszorg als de professional het bruikbare meetinstrument of set instrumenten tijdig en optimaal inzet vergeleken met de huidige situatie waarin dit niet gebeurt (zoals boven beschreven). Bedoeling is om de postdoc-positie na 2 jaar te continueren en structureel te maken.
In het FAITH consortium bundelen een groot aantal partijen uit Noord-Nederland, waar Healthy Ageing een speerpunt is, hun expertise en ervaringen op het - relatief nieuwe - gebied van frailty om te komen tot meer inzicht, praktijkgerichte kennis en een doelmatige toepassing daarvan in een gepersonaliseerde aanpak. Hanzehogeschool Groningen, NHL en Stenden Hogeschool verbinden de aan frailty gerelateerde lectoraten en de techniek lectoraten met elkaar, inclusief de betrokken onderzoekers, praktijkpartners en opleidingen. Het FAITH-consortium beoogt gezamenlijk toegepast frailty-onderzoek naar: • Gepersonaliseerde preventie, zorg en revalidatie op basis van: • Gepersonaliseerde assessment en profilering ondersteund door: • Gepersonaliseerde technologie. Voor de ontwikkeling en uitbouw van een krachtige FAITH-onderzoeksgroep worden van 2018 tot en met 2025 de randvoorwaarden verder ontwikkeld en geborgd. Dit vindt plaats door samenwerking van de FAITH-partners, waaronder (vroegtijdig) ouderen, in zes werkpakketten, die gericht zijn op: • Opstellen en evalueren van een gezamenlijk FAITH-Onderzoeksprogramma; • Deskundigheidsbevordering van onderzoekers en zorgprofessionals in een FAITH-Academy; • Borging en verbetering van de onderzoekskwaliteit in FAITH-Kwaliteit; • Borging en analyse van onderzoeksdata in een FAITH-Database met een minimale dataset van specifieke frailty-gegevens; • Disseminatie en doelmatige implementatie van onderzoeksresultaten in FAITH-Communicatie & Implementatie; • Doorwerking van frailty-onderzoek in een FAITH-Leergemeenschap.