It is argued that the power of large systems often literally gets in the way of job satisfaction for professionals such as doctors, nurses and teachers. And this system power is growing and growing, everywhere we are being tracked and watched by systems, data driven by cameras, GPS, control systems. The digital crumbs that we leave behind via our smart devices are data gold in these systems, to set up evermore systems. Defined in terms of the systems, we are all at risk of becoming illiterate, even university trained professionals.
MULTIFILE
Community-dwelling stroke survivors tend to become less physically active over time. There is no ‘gold standard’ to measure walking activity in this population. Assessment of walking activity generally involves subjective or observer-rated instruments. Objective measuring with an activity monitor, however, gives more insight into actual walking activity. Although several activity monitors have been used in stroke patients, none of these include feedback about the actual walking activity. FESTA (FEedback to Stimulate Activity) determines number of steps, number of walking bouts, covered distance and ambulatory activity profiles over time and also provides feedback about the walking activity to the user and the therapist.
Bij de Zwemschool Instituut voor Sportstudies is in kaart gebracht welke factoren mogelijk een rol spelen bij de manier waarop kinderen het watergewenningstraject doorlopen. De voorgeschiedenis van 23 kinderen is bevraagd en bij de eerste en de tiende les zijn deze kinderen geobserveerd om de mate van waargenomen angst en het niveau van zwemvaardigheid te meten. Uit deze observatie kwam naar voren dat net zoals in eerdere onderzoeken kinderen die ouder zijn meer vooruitgang lieten zien op het gebied van zwemvaardigheid. Daarnaast bleek dat kinderen die eerder regelmatig hebben gezwommen de eerste les minder angst lieten zien en een hoger niveau op zwemvaardigheid toonden. Ditzelfde gold voor kinderen die al aan andere sporten deden (bijvoorbeeld gymnastiek). Echter verdween deze voorsprong bij beide groepen gedurende zwemlessen.
De koraalriffen van de Caribisch Nederlandse eilanden St. Eustatius en Saba zijn van groot ecologisch en economisch belang. Door een opeenstapeling van bedreigingen is de hoeveelheid driedimensionale structuur op het rif afgenomen en zijn herbivore sleutelsoorten verdwenen. Het rif wordt overwoekerd met algen, die nieuwe koraalaanwas bemoeilijken. Lokale natuurbeheerorganisaties STENAPA en SCF willen artificiële riffen inzetten, om het ecosysteem door middel van “Building with Nature” te herstellen. Artificiële riffen worden wereldwijd in toenemende mate gebruikt, maar de doeltreffendheid hangt in sterke mate af van hoe er rekening is gehouden met de lokale omstandigheden en doelstellingen. Als de riffen goed functioneren kunnen sleutelsoorten herstellen en kan koraal zich weer vestigen. De natuurbeheerorganisaties willen weten hoe artificiële riffen optimaal bij kunnen dragen aan het herstel van het koraalrif ecosysteem bij St. Eustatius en op de Saba bank. Van Hall Larenstein, STENAPA, SCF, IMARES, CNSI en Golden Rock Dive Centre werken samen in het AROSSTA (Artificial Reefs on Saba and Statia) project om deze vraag te beantwoorden. Hiervoor worden verschillende soorten artificiële riffen gebouwd van lokaal natuursteen en van veelgebruikte “reef balls”. De functionaliteit van de verschillende soorten artificiële riffen wordt bepaald door gedurende 1,5 jaar de vestiging van zee-egels, vissen en koraal te onderzoeken. Na afloop van dit project zal duidelijk zijn welk type artificieel rif het meest geschikt is voor beide onderzoeklocaties. Daarnaast is bekend wat het effect is van het gebruikte materiaal en het aanbrengen van extra schuilplaatsen op de functie van artificiële riffen. Tenslotte wordt inzicht gegeven in hoeverre artificiële riffen een bijdrage leveren aan het herstel van aangrenzende gebieden. Omdat het onderzoek uitgevoerd wordt op twee locaties, met contrasterende omstandigheden, zullen de resultaten van regionaal belang zijn om bestaande en toekomstige artificiële riffen optimaal te laten functioneren.
De gebouwde omgeving speelt een belangrijke rol in de Nederlandse ambities om in 2050 100 % circulair te zijn. Gebouwen gebruiken nu nog veel energie en materialen en produceren veel afval. In landelijke en gemeentelijke architectuurprijsvragen vormt circulariteit een steeds belangrijker beoordelingscriterium. Hierbij wordt circulariteit vaak gelijk gesteld aan herbruikbaarheid. Gebouwen blijven echter lang in functie (gemiddeld 50 jaar). Door aangescherpte functionele eisen is het moeilijk om veel technische bouwmaterialen (glas, baksteen, beton, staal en aluminium) één-op-één te hergebruiken. Deze materialen worden nu veelal gerecycled om de grondstoffen in de kringloop te houden. Recyclen is een slechte circulaire strategie. Als hergebruik van materialen moeilijk is dan kan een verder vertraagde kringloop van gebouwen een circulair alternatief zijn. Van gebouwen zoals grachtenpanden met lange levensduren is de kringloop praktisch tot stilstand gekomen. De milieu-impact van de toegepaste materialen die mede wordt bepaald aan de hand van de gebruiksfase, is hierdoor laag. Maar waarom weerstaan sommige gebouwen de tand des tijds, terwijl andere snel worden gesloopt? In dit onderzoek wil het consortium de architectonische (esthetische en ruimtelijke) kwaliteiten van deze lang in functie zijnde gebouwen achterhalen en onderzoeken op welke manieren deze in nieuwe gebouwen vertaald kunnen worden. Architectuur kan op deze manier een circulaire betekenis krijgen. Er kunnen gefundeerdere ontwerpbeslissingen worden genomen. In dit onderzoek staan workshops met de deelnemende architectenbureaus centraal. Hierin moeten architectonische strategieën gegenereerd worden voor gebouwen met extreem lange levensduren. Dit gebeurt aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: Op welke wijzen kan architectuur de circulaire waarden van gebouwen en de toegepaste materialen verhogen? Naast deze architectonische strategieën zal dit onderzoek resulteren in randvoorwaarden om de functionele levensduur van gebouwen (thermische kwaliteiten gevel, flexibiliteit indeling et cetera) te verlengen. Zij zullen de basis vormen van een RAAK-MKB subsidieaanvraag die volgend jaar wordt ingediend.
The composition of diets and supplements given to bovine cattle are constantly evolving. These changes are driven by the social call for a more sustainable beef and dairy production, interests to influence the nutritional value of bovine products for human consumption, and to increase animal health. These adaptations can introduce (new) compounds in the beef and milk supply chain. Currently, the golden standard to study transfer of compounds from feed or veterinary medicine to cows and consequences for human health is performing animal studies, which are time consuming, costly and thus limited. Although animal studies are increasingly debated for ethical reasons, cows are still in the top 10 list of most used animals for animal experiments in Europe. There is, however, no widely applicable alternative modelling tool available to rapidly predict transfer of compounds, apart from individual components like cattle kinetic models and simple in vitro kinetic assays. Therefore, this project aims to develop a first-of-a-kind generic bovine kinetic modelling platform that predicts the transfer of compounds from medicine/supplements and feed to bovine tissues. This will provide new tools for the efficacy and safety evaluation of veterinary medicine and feed and facilitates a rapid evaluation of human health effects of bovine origin food products, thereby contributing to an increased safety in the cattle production chain and supporting product innovations, all without animal testing. This will be accomplished by integrating existing in silico and in vitro techniques into a generic bovine modelling platform and further developing state-of-the-art in vitro bovine organoid cell culturing systems. The platform can be used world-wide by stakeholders involved in the cattle industry (feed-/veterinary medicine industry, regulators, risk assessors). The project partners involve a strong combination of academia, knowledge institutes, small and medium enterprises, industry, branche-organisations and Proefdiervrij, all driven by their pursuit for animal free innovations.