In het Nationaal Park Drentsche Aa startte in 2021 het driejarige programma Energietransitie & Participatie, uitgevoerd door de Natuur- en Milieufederatie Drenthe (NMFD) en BOKD (vereniging dorpsbelangen en -huizen in Drenthe). Hierin staat de regie van bewoners bij de energietransitie centraal: Wat vinden inwoners kwaliteiten voor natuur, cultuurhistorie en landschap op dorps- en gebiedsniveau? Hoe wil men hier in het kader van de energietransitie mee omgaan? Welke concrete projecten kunnen zij hieruit ontplooien?Als praktische methode bij de uitvoering van dit programma werd ingezet op het gebruik van een integrale modulaire aanpak van het werkboek Wij doen Het!1 Samen energie steken in onze waardevolle gebouwen, dorpen en landschappen. Met dit werkboek kunnen lokale gemeenschappen in eigen regie (vanuit de kracht van hun dorp) aan de slag met lokale opgaven (breder dan energie) en de waardering voor de gebouwde en landschappelijke omgeving. Vervolgens beslissen zij op welke manier zij navolging geven aan energie-activiteiten, van communicatie tot het realiseren van energiemaatregelen.Het programma van de NMFD en BOKD voorzag niet in specifieke ondersteuning van de lokale gemeenschappen of monitoring van de bijbehorende de resultaten. Dit onderzoeksrapport beschrijft hoe het KIEM-project daar invulling aangaf:- Er is een training ontwikkeld en verzorgd aan lokale gemeenschappen en aan hun procesbegeleiders van de NMFD en BOKD.- Er is een dorpsmonitor ontwikkeld en uitgevoerd om de voortgang en lessen van lokale gemeenschapen te identificeren evenals verbeterpunten van het werkboek.- Er is ondersteuning geboden aan lokale gemeenschappen bij het ontwikkelen van hun energieplannen (die aansluiten bij lokale opgaven en de kwaliteiten van de omgeving).- Er hebben dorpsspecifieke en dorpsoverstijgende studentonderzoeken plaatsgevonden, bijvoorbeeld over de verduurzaming van historische gebouwen in Drenthe en over de energietransitie in specifieke dorpen in het nationaal park.- Er is op diverse manieren kennis over het project gedeeld: via onderwijs, bijeenkomsten van lokaal tot internationaal niveau en op andere manieren. Kennisdeling via studentonderzoek, bijeenkomsten en publicaties heeft geleid tot doorwerking: vervolgstappen van lokale gemeenschappen en zelfs de oprichting van een nieuwe lokale gemeenschap. Ook hebben lokale gemeenschappen en organisaties buiten het nationaal park informatie opgevraagd en hebben ze willen meedenken aan vervolgprojecten.De toepassing van het werkboek is gebaseerd op het theoretisch perspectief ‘erfgoed als ruimtelijke vector-benadering’. Daarmee ontstaat inzicht op welke manier dagelijks gebruikers erfgoed waarderen en inzetten bij ruimtelijke veranderingen. Zo bleek dat erfgoed vaak wel als expliciet thema werd benoemd, maar niet expliciet werd verwerkt in energie-activiteiten. Daarnaast werd cultuurhistorie als ruimtelijke kwaliteit veelal tegelijk genoemd met de thema’s landschap en natuur.Een van de lessen is dat lokale gemeenschappen zeer verschillen zijn, net als de dorpen waarin energie-initiatieven plaatsvonden (alhoewel in hetzelfde nationaal park gelegen). Lessen van lokale gemeenschappen waren daarom soms zeer divers. Een generieke les, richting de professionals is dat een lokale gemeenschap een heel andere dynamiek en taalgebruik kent dat dat van de professional. Een professional heeft een project met een doel dat binnen de afbakening (budget, tijd en team) moet worden gerealiseerd. Een lokale gemeenschap bestaat uit vrijwilligers, die individueel intrinsiek gemotiveerd zijn. Op basis van hun keuzes en beschikbaarheid ontstaat een tempo waarin activiteiten ontplooid worden. Dit maakt lokale initiatieven dynamisch. Een professionele organisatie die wil inzetten op participatie of draagvlak moet zich realiseren dat zij hier dienstbaar aan zijn en hun ondersteuning niet opdringen op basis van hun eigen belang (doelen en afbakening). Dan is immers geen sprake maar van faciliteren maar forceren.Tot slot heeft dit project wat confronterende maar zeer waardevolle inzichten opgeleverd over de relevantie en vorm van het werkboek. Tijdens de monitor en ondersteunende activiteiten ontstond het beeld dat lokale gemeenschappen helaas niet actief met het werkboek werkten, maar wel met de thematiek van het werkboek bezig waren; de toepassing van het werkboek leek dus wel impliciet plaats te vinden. Uit een korte vragenlijst aan het eind bleek dit niet het geval te zijn. Eén van de lokale gemeenschappen had het werkboek wel expliciet op tafel gehad. De anderen hadden allen wel met de thematiek gewerkt. Tijdens evaluatiesessies met de procesbegeleiders van de NMFD en BOKD, en later met de ontwikkelaars van het werkboek, werd geconcludeerd dat het werkboek een goed naslagwerk is, maar dat een meer toegankelijke versie vermoedelijk leidt tot betere praktische toepassing.
Technical report summarizing the work of KIEM Spotter
MULTIFILE
Het rapport beschrijft onderzoek medegefinancierd door Regieorgaan SIA onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Onderzoekpartners: Fieke Grooters (Inbo Architectenbureau), Kees Boot (Ingenieursbureau BOOT), Ruben Vrijhoef (Hogeschool Utrecht). Uit de inleiding: Onze grondstoffenvoorraad is eindig en toch worden nog steeds kostbare materialen afgedankt. Dat kan beter: door het sluiten van kringlopen en de realisatie van een circulaire economie. Met name de bouwsector is een grote materiaal- en grondstoffenverslinder (CE, 2014; en CBS, PBL & WUR, 2017), materialen en grondstoffen waar bovendien veel fossiele energie voor nodig is (Chuchí et al, 2014). Circulaire toepassingen kunnen dus juist in de bouw een groot verschil maken. Alleen al in de regio Utrecht zijn er de komende jaren (2018-2022) ruim 200 bouw- en sloopprojecten (Metabolic & SGS Search, 2018). In opdracht van de Utrechtse gemeenten schatten Metabolic en SGS Search (2018) in dat er tussen 2018 en 2022 in de regio Utrecht ruim 5 miljoen ton materiaal nodig is, terwijl er in die periode 250 duizend ton beschikbaar komt. Kortom, er wordt in Utrecht meer gebouwd dan gesloopt. Tegelijk is het met het oog op de toekomst relevant om na te gaan hoe nu gebouwen kunnen worden ontworpen die passen in een circulaire economie. In dit project – Old School, New School – is de vraag dan ook hoe we materialen en producten kunnen hergebruiken door ze een tweede leven te geven. Dit project is een samenwerking van de Hogeschool Utrecht met ingenieursbureau BOOT en architectenbureau Inbo, waarbij tevens een aantal partners uit het Cirkelstadnetwerk en studenten van de Hogeschool Utrecht zijn betrokken.
Mensen die moeite hebben met lezen en schrijven (laaggeletterden) zijn ondervertegenwoordigd in onderzoek, waardoor een belangrijke onderzoekspopulatie ontbreekt. Dit is een probleem, omdat zorgbeleid dan onvoldoende op hun behoeften wordt aangepast. Laaggeletterden hebben vaak een lage sociaal economische positie (SEP). Mensen met een lage SEP leven gemiddeld 4 jaar korter en 15 jaar in minder goed ervaren gezondheid vergeleken met mensen met een hoge SEP. Om laaggeletterden te betrekken in onderzoek, is het o.a. nodig om onderzoek toegankelijker te maken. Dit project draagt hieraan bij door de ontwikkeling van een toolbox voor toegankelijke (proefpersonen)informatie (pif) en toestemmingsverklaringen. We ontwikkelen in co-creatie met de doelgroep toegankelijke audiovisuele materialen die breed ingezet kunnen worden door (gezondheids)onderzoekers van (zorggerelateerde) instanties/bedrijven én kennisinstellingen voor de werving voor en informatieverstrekking over onderzoek. In de multidisciplinaire samenwerking met onze partners YURR.studio, Pharos, Stichting ABC, Stichting Crowdience, de HAN-Sterkplaats en de Academische Werkplaats Sterker op eigen benen (AW-SOEB) van Radboudumc stellen we de behoeften van de doelgroep centraal. Middels creatieve sessies en gebruikerservaringen wordt in een iteratief ontwerpende onderzoeksaanpak toegewerkt naar diverse ontwerpen van informatiebrieven en toestemmingsverklaringen, waarbij de visuele communicatie dragend is. Het ontwikkelproces biedt kennisontwikkeling en hands-on praktijkvoorbeelden voor designers en grafisch vormgevers in het toegankelijk maken van informatie. Als laaggeletterden beter bereikt worden d.m.v. de pif-toolbox, kunnen de inzichten van deze groep worden meegenomen. Dit zorgt voor een minder scheef beeld in onderzoek, waardoor (gezondheids)beleid zich beter kan richten op kwetsbare doelgroepen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het verkleinen van gezondheidsverschillen.
Patiëntdata uit vragenlijsten, fysieke testen en ‘wearables’ hebben veel potentie om fysiotherapie-behandelingen te personaliseren (zogeheten ‘datagedragen’ zorg) en gedeelde besluitvorming tussen fysiotherapeut en patiënt te faciliteren. Hiermee kan fysiotherapie mogelijk doelmatiger en effectiever worden. Veel fysiotherapeuten en hun patiënten zien echter nauwelijks meerwaarde in het verzamelen van patiëntdata, maar vooral toegenomen administratieve last. In de bestaande landelijke databases krijgen fysiotherapeuten en hun patiënten de door hen zelf verzamelde patiëntdata via een online dashboard weliswaar teruggekoppeld, maar op een weinig betekenisvolle manier doordat het dashboard primair gericht is op wensen van externe partijen (zoals zorgverzekeraars). Door gebruik te maken van technologische innovaties zoals gepersonaliseerde datavisualisaties op basis van geavanceerde data science analyses kunnen patiëntdata betekenisvoller teruggekoppeld en ingezet worden. Wij zetten technologie dus in om ‘datagedragen’, gepersonaliseerde zorg, in dit geval binnen de fysiotherapie, een stap dichterbij te brengen. De kennis opgedaan in de project is tevens relevant voor andere zorgberoepen. In dit KIEM-project worden eerst wensen van eindgebruikers, bestaande succesvolle datavisualisaties en de hiervoor vereiste data science analyses geïnventariseerd (werkpakket 1: inventarisatie). Op basis hiervan worden meerdere prototypes van inzichtelijke datavisualisaties ontwikkeld (bijvoorbeeld visualisatie van patiëntscores in vergelijking met (beoogde) normscores, of van voorspelling van verwacht herstel op basis van data van vergelijkbare eerdere patiënten). Middels focusgroepinterviews met fysiotherapeuten en patiënten worden hieruit de meest kansrijke (maximaal 5) prototypes geselecteerd. Voor deze geselecteerde prototypes worden vervolgens de vereiste data-analyses ontwikkeld die de datavisualisaties op de dashboards van de landelijke databases mogelijk maken (werkpakket 2: prototypes en data-analyses). In kleine pilots worden deze datavisualisaties door eindgebruikers toegepast in de praktijk om te bepalen of ze daadwerkelijk aan hun wensen voldoen (werkpakket 3: pilots). Uit dit 1-jarige project kan een groot vervolgonderzoek ‘ontkiemen’ naar het effect van betekenisvolle datavisualisaties op de uitkomsten van zorg.
De alliantie tussen professionals en cliënten in de jeugdzorg is een krachtige algemeen werkzame factor in de hulp aan kinderen en ouders met opvoedproblemen. De alliantie tussen professionals en cliënten bestaat uit de persoonlijke klik, overeenstemming over de doelen waaraan gewerkt wordt en de wijze waarop er samengewerkt wordt aan die doelen. Een positieve alliantie in een vroeg stadium van het hulpverleningstraject is een betrouwbare voorspeller van een positieve uitkomst. Het vroegtijdig zicht krijgen op de kwaliteit van de alliantie geeft de mogelijkheid om breuken en deuken in beeld te brengen en vroegtijdig bespreekbaar te maken en te herstellen. Het ritueel om de alliantie bespreekbaar te maken wordt in de praktijk nog weinig gestalte gegeven. Het vergt van professionals een scherp observatievermogen, goede reflectievaardigheden en de nodige creativiteit om het ritueel in het primair proces te passen. Met de te ontwikkelen experimentele leerlijn waar deze aanvraag op ingaat willen werkveldpartners inzetten op het aanleren van deze vaardigheden.