In dit hoofdstuk wordt het Nederlandse beleid geschetst van het tegengaan van radicalisering en het voorkomen van terroristisch geweld. Hierin neemt het ‘Actieprogramma integrale aanpak Jihadisme’ een belangrijke plaats in. Besproken wordt wat er goed gaat en wat de ontwikkelingsvragen zijn. Het hoofdstuk eindigt met een beschouwing over de behoefte aan sociale innovatie. Aangezien een aantal preventieve interventies behoorlijk ingrijpend kunnen zijn, is het zaak om bij de uitvoering te letten op eenduidigheid en adequate rechtsbescherming.
MULTIFILE
In dit rapport treft u de resultaten aan van ons stadslab in de Haagse wijk Duindorp. In dit stadslab staat het samen leren en proberen met burgers, professionals en ambtenaren in de wijk centraal (publiek leren). De betrokken onderzoekers hebben publieke dialogen georganiseerd en actie / onderzoek uitgevoerd rondom drie prangende lokale kwesties: wonen, veiligheid en (ver)gunnen. Voor het vinden van een betere omgang met deze omstreden vraagstukken is er gelijktijdig gewerkt aan het organiseren van kennis, lokale betrokkenheid en bestuurlijk draagvlak. De onderzoekers, docenten en studenten hebben hiervoor een sterk lokaal en stedelijke netwerk opgezet met bewoners, gemeenteambtenaren en medewerkers van verschillende maatschappelijke instellingen. Deze rapportage beschrijft de gekozen aanpak, de uitkomsten en de doorwerking ervan in het beleid, het onderwijs en in de wijk. Het stadslab Duindorp geeft een goed beeld van de wijze waarop wij als netwerkhogeschool met zowel onderwijs als onderzoek willen en kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de stad Den Haag, de regio en de wijken.
DOCUMENT
Het Kenniscentrum Sociale Innovatie van Hogeschool Utrecht doet onderzoek naar de maatschappelijke effecten van de lokale aanpak extremisme. Centraal staat daarbij de vraag: beschikken eerstelijnswerkers over de nodige kennis en begrip om de mate van bereidheid voor (gewelddadig) extremisme en terrorisme van een individu te beoordelen? Vandaag komt het tweede rapport uit in een reeks van drie. Het verkennende onderzoek richt zich op risico-inschattingen van lokale veiligheidsprofessionals aangaande de volgende vraag: in hoeverre is een jongere over wie signalen van vermeende radicalisering binnenkomen, bereid om geweld te gebruiken? In de meeste gevallen gaat het wellicht om vijandige uitingen of gedrag, maar niet om jongeren die voornemens zijn om daadwerkelijk gewelddadige acties te ondernemen. Als zodanig beslissen eerstelijnsprofessionals bij het adresseren van risico’s of bedreigingen tegelijkertijd ook over het recht op vrijheid van meningsuiting. Dan is het wel van groot belang om in kaart te brengen hoe vermeende signalen gewogen en geduid worden op gemeentelijk niveau.
DOCUMENT
In veel onderzoeken naar en aanpakken in de energietransitie in Nederland, met name die waar bewonersinitiatieven een rol spelen, wordt vertrouwen als een belangrijke factor beschreven. In dit onderzoek wordt onderzocht welke bronnen van vertrouwen een rol spelen bij (de ontwikkeling) van lokale energie-initiatieven en hoe zich dat verhoudt tot de ontwikkeling van de technologie. Drie casussen (Terheijden (Traais Energie Collectief) en Den Haag, Vruchtenbuurt (Cooperatie Duurzame Vruchtenbuurt en Sterk op Stroom) zijn geanalyseerd op basis van de ANT-fasering: problematazation, interessement, enrollment en mobilization. Het is gebleken dat verschillende bronnen van vertrouwen en aspecten van techniek niet afhankelijk zijn van de fase in de netwerkontwikkeling maar als een constante in de drie geanalyseerde initiatieven zichtbaar zijn, het gaat om: • Mensen als bron van vertrouwen (Persoonlijke eigenschappen, Gedrag, Gedeelde normen en waarden/wereldbeeld) • Organisaties als bron van vertrouwen (Regels, Organisatie-Gedrag) • Het technische aspect learning to rethink: o Co-evolution o Discontinuous change o Multi-actor approach o Degree of organization o Long term view Bij de start van alle drie de initiatieven was er sprake van aansluiting zoeken bij bestaand vertrouwen in de lokale situatie. Dit is de basis van alle netwerkontwikkeling. Het succes van deze drie initiatieven zit juist in het verbinden van de bronnen van vertrouwen in mensen (hun persoonlijke eigenschappen, gedrag en wereldbeeld) en in de organisatie (organisatiegedrag) van het lokale energie-initiatief. Daarnaast is de vraag welke rol technologie speelt in relatie tot vertrouwen in de ontwikkeling van lokale energie initiatieven. Juist omdat het hierbij om de ontwikkeling van de energie initiatieven gaat en omdat hierbij sprake is van netwerkontwikkeling is gekozen voor ANT. Dit biedt de mogelijkheid om technologie als actor mee te nemen in de analyse van de ontwikkeling van het (energie initiatief) netwerk. Belangrijke vragen hierbij zijn; welke mogelijkheden van non human actoren worden toegepast en welke randvoorwaarden horen daarbij, bijvoorbeeld in de vorm van vereiste gedragsverandering van human actoren. Het uitgangspunt in deze studie is de transitie van fossiele naar hernieuwbare energie. Fossiele energie heeft een grote energie dichtheid en leent zich daarom goed voor actoren in de vorm van bulk technologieën, bijvoorbeeld in centraal opgestelde energiecentrales. Energieopwekking geconcentreerd en op afstand werkt vervreemdend en past niet meer goed in de huidige maatschappij (afnemend vertrouwen). Hernieuwbare energie kan ook in bulk-vorm worden toegepast, bijvoorbeeld in centraal opgestelde concentrated solar power plants op plaatsen met grote zonintensiteit. Hernieuwbare energie wordt echter vooral geassocieerd met decentrale opwekking. De decentrale energie opwekeenheden kunnen in modulaire systemen worden samengevoegd, en daar hangen specifieke voordelen aan voor end-users: de gemakkelijke toegankelijkheid en het beschikbare end-use potential. Dit vereist natuurlijk wel dat in het netwerk een geïntegreerd modulaire systeem wordt ontwikkeld. Dit kan alleen in een collectief, waardoor de human actors gedwongen worden samen te werken. Drie belangrijke processen hierbij zijn: formation of technical identity, configurational work en community building. Deze drie processen spelen een rol in de verschillende fasen van de netwerkontwikkeling. Daarnaast kunnen de genoemde technische learning to rethink aspecten over het geheel van de netwerkontwikkeling worden onderscheiden. In alle drie de bestudeerde casussen gaat het om decentrale modulaire energie systemen waarbij de toegankelijkheid is geborgd, maar waarbij het end-use potential alleen bij SoS centraal staat. Het geheel overziend leidt tot de conclusie dat technologie in collectieve vorm human actors dwingt tot samenwerking en dat daarbij vertrouwen tussen de actoren voorwaardelijk is. In alle drie de bestudeerde casussen wordt dit onderkend; het samenwerkingsproces wordt centraal gesteld en alle actoren worden betrokken (“iedereen doet mee”). Het feit dat het end-use potential bij Terheijden en Warm in de wijk nu niet centraal staat kan op termijn negatief uitpakken voor het vertrouwen, vooral als blijkt dat het achteraf niet gemakkelijk te realiseren is (lock in). In het algemeen kan over techniek nog het volgende worden gezegd. De geschiedenis heeft geleerd hoe human actors effectief om kunnen gaan met de actor techniek. Een belangrijke activiteit daarbij is ordening/structuur aanbrengen, en dit kan in verband worden gezien met organisaties als bron van vertrouwen (regels en organisatie-gedrag). In systeemkundige termen gaat het om; grenzen stellen, afbakenen, denken in materie-, energie- en informatiestromen, onderscheiden van functionaliteiten, input, output, opslag, omzetten, verbinden en regelen/besturen. In alle drie de bestudeerde casussen wordt deze ordening zorgvuldig toegepast, wordt informatie hierover gedeeld met alle actoren en worden alle actoren voldoende betrokken bij de besluitvorming. Dit draagt het bij aan vertrouwen bij alle actoren. Nog één keer terug naar het begrip “ontwikkeling”: De drie bestudeerde casussen hebben een unieke dynamiek en horizon, dit wordt vooral door de aard van de techniek beïnvloed. Sos loopt ver vooruit op de huidige stand van de techniek (en regelgeving) en is vooral een ICT-technische uitdaging, Terheijden en Warm in de wijk lopen in de pas met de techniek, maar moeten met de schop in de grond in een bestaande situatie. De manier waarop de drie organisaties bijbehorende problemen onderkennen en hiermee omgaan is een voorbeeld van organisaties als bronnen van vertrouwen. In de conclusie zijn de drie casussen als praktijkvoorbeelden beschreven. In Terheijden gaat het over de ontwikkeling van een warmtenetwerk voor het gehele dorp. Het wordt gebaseerd op hernieuwbare bronnen in de directe omgeving. Voor de initiatiefnemers en de bewoners is het belangrijk om “het zelf te gaan doen”. In Warm in de wijk gaat het ook over de ontwikkeling van een warmtenet, maar in dit geval in een woonwijk in Den Haag. Leidend hier is het uitgangspunt van een “open warmtenet”. Er moet een scheiding worden aangebracht tussen netwerk en warmtebronnen. Bij SoS gaat het over de toekomst van ons elektriciteit systeem. Er is nog een lange weg te gaan, maar uiteindelijk moet dit resulteren in een “goed werkend democratisch energisysteem”. Deze drie voorbeelden kunnen andere energie initiatieven inspiratie bieden omdat het beschrijvingen zijn van de ontwikkeling gericht op vertrouwen in relatie tot de gekozen technologie.
DOCUMENT
Als gevolg van ontwikkelingen in het sociale en zorgdomein, zoals de decentralisatie van zorgtaken naar gemeenten en de ‘terug naar de wijk’-beweging vanuit de ggz, is de noodzaak ontstaan om op lokaal niveau met politie en lokale partners vanuit verschillende domeinen samen te werken om overlast te verminderen en te voorkomen. Met het inzetten van een Lokale Persoonsgerichte Aanpak (Lokale PGA) wordt de integrale samenwerking tussen verschillende samenwerkingspartners bevorderd. De Lokale PGA is relatief nieuw en volop in ontwikkeling in veel Nederlandse gemeenten. De complexiteit van de problematiek die vaak samengaat met het verstorende gedrag maakt dat handhaving en repressie (alleen) nauwelijks zullen helpen in het tegengaan en voorkomen van dit gedrag.Een domeinoverstijgende samenwerking, zoals bij de Lokale PGA, is dan ook nodig en maakt het mogelijk om de onderliggende problematiek aan te pakken en overlast en crimineel gedrag tegen te gaan.
DOCUMENT
Jongvolwassenen (16-27 jaar) met politie- en justitiecontacten en problemen op meerdere leefgebieden vormen een complexe groep voor Nederlandse gemeenten. Deze groep is verantwoordelijk voor een onevenredig groot aandeel van de criminaliteit en maakt langdurig gebruik van verschillende gemeentelijke voorzieningen. Voor professionals zijn deze jongvolwassenen moeilijk te bereiken en te motiveren voor zorg- en/of strafrechtelijke trajecten. Sinds een aantal jaren wordt, binnen de zogenoemde Lokale Persoonsgerichte Aanpak (Lokale PGA), in veel gemeenten domeinoverstijgend samengewerkt om de complexe problematiek zoals bij deze jongvolwassenen te adresseren en adequate interventies in te zetten. De Lokale PGA betreft een integrale aanpak, toegesneden op de persoon en zijn systeem, waarbij een combinatie van bestuurlijke, strafrechtelijke, zorg- en overige interventies wordt ingezet. Geprobeerd wordt om hardnekkige patronen van criminaliteit en overlast te doorbreken en herhaling te voorkomen.
DOCUMENT
In dit artikel wordt de literatuur verkend op het terrein van een meer sociaalparticipatieve benadering van actief burgerschap. In deze literatuur wordt de ontwikkeling van burgerschap verbonden met de noodzaak zicht te ontwikkelen op handelingscontexten die voor zowel burgers als sociale professionals van belang zijn. We verkennen relevante literatuur van onder andere De Tocqueville, Dewey, Putnam, Lichterman en Biesta. Door aandacht te besteden aan burgerschap als praktijk beogen we dichter op de huid van het werk van sociale professionals te kruipen, waardoor de huidige ontwikkelingen rondom de bevordering van actief burgerschap bevraagd kunnen worden. Wat deze literatuurverkenning in beeld brengt is dat actief burgerschap niet tot bloei komt vanuit een opgelegde moraal, maar verbonden dient te worden met het dagelijkse handelen van burgers, waarin het “al doende leren” samen op gaat met de ontwikkeling van betekenisvolle praktijken. Sociale professionals hebben vooral tot taak dit type praktijken te ondersteunen en te faciliteren.
DOCUMENT
Met het oog op preventie inzake terrorisme heeft Nederland de laatste jaren – naast het uitbreiden van bevoegdheden voor justitie en veiligheidsinstanties – ook op lokaal niveau geïnvesteerd in de opzet van gemeentelijke netwerken om ontwikkelingen die de maatschappij kunnen ontwrichten tegen te gaan. Tezamen hebben lokale instanties de verantwoordelijkheid gekregen om zogeheten radicalisme en extremisme vroegtijdig te signaleren. Dit sluit aan bij de visie van het Europese Countering Violent Extremisme- ofwel kortweg CVE-beleid. Het gaat daarbij vooral om het monitoren van grensoverschrijdende geesteshoudingen. Op deze manier wordt getracht de dreiging die uitgaat van het mondiale jihadisme ‘breed’ aan te pakken. Deze verschuiving van terrorismebestrijding van nationaal naar lokaal niveau, alsook het verleggen van de focus van ‘handelingen’ naar ‘gedachtegoed’, heeft direct gevolgen voor de betrokkenheid van maatschappelijke actoren.
LINK