In de publicatie "Mantelzorg: wikken en wegen. Op weg naar Care Justitia" (Beneken genaamd Kolmer, 2011) wordt ingegaan op het bereiken van evenwicht in de relatie tussen zorgvrager, mantelzorger en beroepskracht. "Care Justitia" wordt afgebeeld als een dienstschalenweegschaal en is de metafoor van de wederkerigheid in hun relaties. De innovatieve weegschaal en drie schalen zou in evenwicht moeten zijn.
Dit boek richt zich op de vraag welke perspectieven mantelzorgers hebben op de zorg die zij verlenen en op de relaties die zij onderhouden met zorgvragers en beroepskrachten. Om een antwoord te geven op deze vraag is literatuurstudie verricht en zijn diepte-interviews gehouden met mantelzorgers. Uit dit onderzoek blijkt dat mantelzorg betekenis geeft aan de relatie met de zorgvrager. Die relatie lijkt te gaan over loyaliteit, wederkerigheid en over geven en ontvangen in een familie. Opvallend is het spanningsveld bij de mantelzorgers. Aan de ene kant hebben mantelzorgers een grote bereidheid om mantelzorg te bieden vanuit loyaliteit met de zorgvrager. Aan de andere kant willen mantelzorgers invulling geven aan hun leven buiten die zorg. Het onderzoek geeft tevens handvatten aan beroepskrachten om relationeel en vraaggericht te werken met als vertrekpunt de ervaringen van de betrokkenen in de zorgsituatie. In dit boek zijn mantelzorgers zelf aan het woord. Zij vertellen over hoe zij zorg verlenen, wat voor hen voornaam is en waar zij mooie en moeilijke momenten ervaren.
Homoseksuelen hebben regelmatig last van agressie door jongeren. Hoe kunnen jongerenwerkers beter openstaan voor homoseksualiteit en optreden tegen homovijandigheid? In de loop van 2009 zijn tientallen Amsterdamse jongerenwerkers getraind volgens de methode "Dialoog Jongerenwerk en homoseksualiteit". Dit boekje doet met een methodiekbeschrijving verslag van dat Dialoogproject. Het Dialoogproject jongerenwerk en homoseksualiteit is een beschrijving van een methodiek van Youth Spot, COC Amsterdam en Marten Bos.
Ontwikkelrecht Een belangrijk zorgvraagstuk in Noord-Nederland is dat een groep van ongeveer 500 leerlingen door uiteenlopende oorzaken niet naar school gaat. In Nederland gaat het in totaal om 4.000 á 5.000 kinderen van 7 tot 20 jaar. Doordat er weinig regelruimte ervaren wordt door de betrokken partijen, duurt het soms lang voordat er een passende oplossing gevonden wordt, hetgeen de ontwikkeling van de kinderen in gevaar brengt. Het project Ontwikkelrecht brengt hier beweging door de betrokken partijen te verbinden en ze - voor het eerst - gezamenlijk nieuwe paden te laten co-creëren. Het consortium Ontwikkelrecht bestaat uit meer dan 15 betrokken partijen. In een voortraject van anderhalf jaar zijn 2 conferenties en 2 test-routes doorlopen. Op de conferenties hebben meer dan 200 personen van de betrokken partijen (zorg, onderwijs, overheid en ook ouders en studenten) samen nieuwe paden ontworpen. In de testroutes hebben studenten samengewerkt met de thuiszittende jongeren. Uit deze activiteiten is de onderzoeksvraag ontstaan. In het huidige project gaan we op gestructureerde wijze experimenten doen en deze onderzoeken. Dit doen we op twee niveaus: Op systeemniveau brengen we de professionals van verschillende partijen op een aantal verschillende wijzen tot co-creatie. Op praktijkniveau experimenteren we met een aantal manieren om thuiszittende jongeren in beweging en in hun kracht te zetten. Op beide niveaus worden uit de experimenten ontwerpprincipes gedestilleerd waarmee prototypes gemaakt worden. De prototypes worden getest en uiteindelijk beschreven en beschikbaar gesteld voor gebruik in het werkveld.
In Nederland zijn ongeveer 15.000 leerlingen tussen zeven en twintig jaar die om uiteenlopende redenen niet naar school gaan. In de drie noordelijke provincies zijn dat ongeveer 4000 jongeren. Oorzaken liggen vaak in psychosociale problemen, zoals depressie, autisme en hoogbegaafdheid. Om dichter bij een oplossing te komen, werken wij sinds november 2021 in het KIEM-onderzoek Ontwikkelrecht samen met zorg-, onderwijs-, en cultuurinstellingen. In het project stimuleren we de thuiszittende jongeren door middel van kunstlessen van kunststudenten tot het zetten van de stap terug richting school. In Ontwikkelrecht II gaan we een belangrijke kennislacune onderzoeken die uit Ontwikkelrecht naar voren kwam. Onbekend is namelijk hoe de gevonden werkende principes en expertise duurzaam toegankelijk gemaakt kunnen worden binnen het netwerk van samenwerkende partijen. Het netwerk streeft naar het doorontwikkelen van de ingezette veranderingen, maar herkent tevens dat er nog geen sprake is van een gezamenlijk visie of stabiele samenwerkingsstructuur. Dat leidt tot de volgende onderzoeksvraag, die we in Ontwikkelrecht II gaan onderzoeken: Hoe kunnen we de werkende elementen van de kunstinterventies en de praktijkexpertise van de zorginstellingen toegankelijk maken voor de samenwerkende partners in het consortium? Deze hoofdvraag valt uiteen in de volgende deelvragen: 1. Welke werkende principes uit de kunstroute zijn overdraagbaar naar andersoortige interventies, door bijvoorbeeld de PABO-Zorgopleiding? 2. Welke plek kan de praktijkexpertise van zorgmedewerkers krijgen in het curriculum van educatieve opleidingen van de Hanzehogeschool? 3. Welke nieuwe manieren zijn er voor Mkb’ers uit de cultuursector om inclusiever samen te werken door het duurzaam betrekken van nieuwe doelgroepen? 4. Wat zijn de ingrediënten van een toekomstvisie voor een ontwikkelingsgerichte transdisciplinaire samenwerking binnen het consortium?
Het belang van robots in het onderwijs groeit. Robots dragen bij aan leerondersteuning, werkdrukvermindering en bereiden kinderen voor op een samenleving waarin robots een steeds grotere rol spelen. Toch lijkt grootschalige adoptie uit te blijven. Na een kortdurende periode van enthousiasme, verdwijnt de robot vaak in de kast. Terwijl de potentie juist zit in het blijven leren met robots. De motivatie van kinderen hangt samen met de relatie die ze met de robot kunnen opbouwen. Door deze relatievorming beter te begrijpen en te stimuleren, kan de motivatie worden behouden en toenemen. Onderzoek biedt echter weinig richtlijnen voor hoe robots in de praktijk relaties kunnen stimuleren. Er is behoefte aan een overzicht van relatievormingsfactoren die praktisch, technisch en financieel mogelijk zijn. Ook is behoefte aan instrumenten waarmee de relatievorming (en daarmee meerwaarde) eenvoudig in de praktijk gemeten en langdurig gemonitord kan worden. Deze twee behoeftes uit de praktijk zijn vertaald naar twee concrete onderzoeksvragen die beantwoord worden binnen een interdisciplinair consortium bestaande uit robotbouwers/leveranciers, onderwijs- en jeugdspecialisten, en robot/AI/digitale media onderzoekers. De onderzoekers inventariseren de potentiële relatievormingsfactoren en meetinstrumenten om deze vervolgens in en met de praktijk te evalueren op praktische toepasbaarheid. De geselecteerde methoden worden vervolgens vertaald in een opportunity map met de potentiële relatievormingsfactoren voor de industrie, en een website met relatievormingsmeetinstrumenten voor de industrie, het onderwijs en onderzoek. De praktijkpartners kunnen met deze kennis de robots aanpassen en evalueren op het vermogen relaties te vormen, met als doel de meerwaarde van robots zichtbaar te maken en adoptie onder scholen te vergroten. Het streven is om met het nieuw gevormde consortium ook een vervolgaanvraag in te dienen waarin de relatievormingsfactoren toegepast worden in verschillende contexten, de meetinstrumenten gevalideerd worden, en relatievorming longitudinaal getoetst wordt.