Het traject ‘wederkerig leiderschap’ richt zich op de unitcoördinatoren (UC’s) en behandelcoördinatoren (BC’s) van de Mesdag. Dezen vormen duo’s in de aansturing van de verschillende socio-therapeutische teams, een BC heeft één team onder haar of zijn hoede, voor een UC zijn dat er twee of drie. De invulling van dit duaal leiderschap is verschillend en de vraag voor het traject is hoe de coördinatoren dit duaal leiderschap vanuit wederkerigheid vorm kunnen geven.In het traject speelt wederkerig leiderschap op verschillende niveaus:• in de verhouding tussen coördinatoren en medewerkers,• in de verhouding tussen de beide bij een unit betrokken coördinatoren en• in de verhouding tussen unit en organisatie als geheel.Wederkerigheid in algemene zin betekent dat er een bepaalde balans is in de verschillende relaties waarin beide partijen oog hebben voor hun eigen positie en deze positie zien in verbinding met de positie van de ander. De concretisering van deze algemene betekenis voor de situatie in de Mesdag (zowel wat betreft visie als wat betreft dagelijks handelen) is onderwerp van onderzoek in dit traject.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten vroeg aan het kabinet en de Tweede Kamer om gemeenten wettelijke "doorzettingsmacht" te geven om buren en familieleden verplicht te laten helpen bij de langdurige zorg voor zieken. Alleen op die manier zouden de geplande bezuinigingen te realiseren zijn. Staatssecretaris van Rijn voelt daar weinig voor, zo heeft hij laten weten. Hij wil mantelzorg niet als afdwingbare verplichting opleggen. Mezzo, de landelijke verenging voor mantelzorgers, is het hier van harte mee eens. "Het is belangrijk dat de mantelzorger zelf kan bepalen hoe je balans houdt tussen zorg en eigen leven. En daar zeggenschap in heeft. Alleen zo kun je langdurig en intensief voor een ander blijven zorgen." aldus een bericht op hun website. Nienke van Dijk en Deirdre Beneken genaamd Kolmer gaan in op de verschillende benaderingen van mantelzorg, is dat vooral een "nuttig" en kostenbesparend instrument voor de samenleving of de informele zorg vanuit relationele betrokkenheid op de ander?
Begin 2020 heeft de gemeente Den Haag aan De Haagse Hogeschool (Lectoraat Urban Ageing) gevraagd om samen met Hulsebosch Advies en AFEdemy een integrale monitor te ontwikkelen en uit te voeren waarbij, door middel van kwalitatieve en kwantitatieve methoden, onderzoek wordt gedaan naar de stand van zaken van Den Haag als seniorvriendelijke stad en tevens te kijken naar huidige trends aangaande ouderen. Tevens vroeg de gemeente om de ontwikkeling van een meetinstrument dat in de toekomst eenvoudig bij herhaling kan worden ingezet voor onderzoek: de standaard Age Friendly Cities and Communities Questionnaire (AFCCQ) voor ouderen1. In een stadsenquête en in zogenaamde stadsateliers zijn ouderen gevraagd naar hun bevindingen. In totaal hebben 393 Haagse ouderen meegedaan aan de enquête en 50 aan de stadsateliers. De aan de ouderen gestelde vragen gingen over de volgende acht onderwerpen die volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezamenlijk de seniorvriendelijkheid van een stad bepalen: ●Huisvesting; ●Sociale participatie; ●Respect en sociale inclusie; ●Burgerschap en werkgelegenheid; ●Communicatie en informatie; ●Sociale en gezondheidsvoorzieningen; ●Buitenruimte en gebouwen; ●Transport; ● en aanvullend, een negende domein: Financiën. CC-BY NC ND https://www.dehaagsehogeschool.nl/onderzoek/lectoraten/details/urban-ageing#over-het-lectoraat
MULTIFILE
Ontwikkelrecht Een belangrijk zorgvraagstuk in Noord-Nederland is dat een groep van ongeveer 500 leerlingen door uiteenlopende oorzaken niet naar school gaat. In Nederland gaat het in totaal om 4.000 á 5.000 kinderen van 7 tot 20 jaar. Doordat er weinig regelruimte ervaren wordt door de betrokken partijen, duurt het soms lang voordat er een passende oplossing gevonden wordt, hetgeen de ontwikkeling van de kinderen in gevaar brengt. Het project Ontwikkelrecht brengt hier beweging door de betrokken partijen te verbinden en ze - voor het eerst - gezamenlijk nieuwe paden te laten co-creëren. Het consortium Ontwikkelrecht bestaat uit meer dan 15 betrokken partijen. In een voortraject van anderhalf jaar zijn 2 conferenties en 2 test-routes doorlopen. Op de conferenties hebben meer dan 200 personen van de betrokken partijen (zorg, onderwijs, overheid en ook ouders en studenten) samen nieuwe paden ontworpen. In de testroutes hebben studenten samengewerkt met de thuiszittende jongeren. Uit deze activiteiten is de onderzoeksvraag ontstaan. In het huidige project gaan we op gestructureerde wijze experimenten doen en deze onderzoeken. Dit doen we op twee niveaus: Op systeemniveau brengen we de professionals van verschillende partijen op een aantal verschillende wijzen tot co-creatie. Op praktijkniveau experimenteren we met een aantal manieren om thuiszittende jongeren in beweging en in hun kracht te zetten. Op beide niveaus worden uit de experimenten ontwerpprincipes gedestilleerd waarmee prototypes gemaakt worden. De prototypes worden getest en uiteindelijk beschreven en beschikbaar gesteld voor gebruik in het werkveld.
In Nederland zijn ongeveer 15.000 leerlingen tussen zeven en twintig jaar die om uiteenlopende redenen niet naar school gaan. In de drie noordelijke provincies zijn dat ongeveer 4000 jongeren. Oorzaken liggen vaak in psychosociale problemen, zoals depressie, autisme en hoogbegaafdheid. Om dichter bij een oplossing te komen, werken wij sinds november 2021 in het KIEM-onderzoek Ontwikkelrecht samen met zorg-, onderwijs-, en cultuurinstellingen. In het project stimuleren we de thuiszittende jongeren door middel van kunstlessen van kunststudenten tot het zetten van de stap terug richting school. In Ontwikkelrecht II gaan we een belangrijke kennislacune onderzoeken die uit Ontwikkelrecht naar voren kwam. Onbekend is namelijk hoe de gevonden werkende principes en expertise duurzaam toegankelijk gemaakt kunnen worden binnen het netwerk van samenwerkende partijen. Het netwerk streeft naar het doorontwikkelen van de ingezette veranderingen, maar herkent tevens dat er nog geen sprake is van een gezamenlijk visie of stabiele samenwerkingsstructuur. Dat leidt tot de volgende onderzoeksvraag, die we in Ontwikkelrecht II gaan onderzoeken: Hoe kunnen we de werkende elementen van de kunstinterventies en de praktijkexpertise van de zorginstellingen toegankelijk maken voor de samenwerkende partners in het consortium? Deze hoofdvraag valt uiteen in de volgende deelvragen: 1. Welke werkende principes uit de kunstroute zijn overdraagbaar naar andersoortige interventies, door bijvoorbeeld de PABO-Zorgopleiding? 2. Welke plek kan de praktijkexpertise van zorgmedewerkers krijgen in het curriculum van educatieve opleidingen van de Hanzehogeschool? 3. Welke nieuwe manieren zijn er voor Mkb’ers uit de cultuursector om inclusiever samen te werken door het duurzaam betrekken van nieuwe doelgroepen? 4. Wat zijn de ingrediënten van een toekomstvisie voor een ontwikkelingsgerichte transdisciplinaire samenwerking binnen het consortium?
Het belang van robots in het onderwijs groeit. Robots dragen bij aan leerondersteuning, werkdrukvermindering en bereiden kinderen voor op een samenleving waarin robots een steeds grotere rol spelen. Toch lijkt grootschalige adoptie uit te blijven. Na een kortdurende periode van enthousiasme, verdwijnt de robot vaak in de kast. Terwijl de potentie juist zit in het blijven leren met robots. De motivatie van kinderen hangt samen met de relatie die ze met de robot kunnen opbouwen. Door deze relatievorming beter te begrijpen en te stimuleren, kan de motivatie worden behouden en toenemen. Onderzoek biedt echter weinig richtlijnen voor hoe robots in de praktijk relaties kunnen stimuleren. Er is behoefte aan een overzicht van relatievormingsfactoren die praktisch, technisch en financieel mogelijk zijn. Ook is behoefte aan instrumenten waarmee de relatievorming (en daarmee meerwaarde) eenvoudig in de praktijk gemeten en langdurig gemonitord kan worden. Deze twee behoeftes uit de praktijk zijn vertaald naar twee concrete onderzoeksvragen die beantwoord worden binnen een interdisciplinair consortium bestaande uit robotbouwers/leveranciers, onderwijs- en jeugdspecialisten, en robot/AI/digitale media onderzoekers. De onderzoekers inventariseren de potentiële relatievormingsfactoren en meetinstrumenten om deze vervolgens in en met de praktijk te evalueren op praktische toepasbaarheid. De geselecteerde methoden worden vervolgens vertaald in een opportunity map met de potentiële relatievormingsfactoren voor de industrie, en een website met relatievormingsmeetinstrumenten voor de industrie, het onderwijs en onderzoek. De praktijkpartners kunnen met deze kennis de robots aanpassen en evalueren op het vermogen relaties te vormen, met als doel de meerwaarde van robots zichtbaar te maken en adoptie onder scholen te vergroten. Het streven is om met het nieuw gevormde consortium ook een vervolgaanvraag in te dienen waarin de relatievormingsfactoren toegepast worden in verschillende contexten, de meetinstrumenten gevalideerd worden, en relatievorming longitudinaal getoetst wordt.