Steeds meer digitale contentpublishers kijken naar hun bezoekers als mogelijke inkomstenbron, vooral als gevolg van de teruglopende advertentie-inkomsten. Zoals eerder op Emerce beschreven: Consumenten betalen wel voor online content. Niet alle bezoekers, maar sommigen zijn – zo blijkt uit dat onderzoek – zeker betalingsbereid. Alleen: hoe weet je welke van jouw bezoekers gaan betalen?
MULTIFILE
Gemeente Zandvoort en de organisatie van de Dutch Grand Prix (DGP) hebben Breda University of Applied Sciences (BUas) gevraagd om de economische, sociale en maatschappelijke impact van het evenement Dutch Grand Prix 2023 en haar side events (onder de noemer Zandvoort Racefestival) te onderzoeken.Het onderzoek is uitgevoerd middels online en/of face-to-face afgenomen gestructureerde vragenlijsten onder 726 bezoekers van het circuit, 286 bezoekers aan het dorp Zandvoort, 108 ondernemers van Zandvoort en 3418 bewoners van Zandvoort (736), Bloemendaal (37), Haarlem (2322), Haarlemmermeer (162), Heemstede (59) en Noordwijk (102). Daarnaast is aanvullende informatie opgevraagd bij de organisatie van de Dutch Grand Prix, Stichting Zandvoort Beyond, Zandvoort Marketing en Gemeente Zandvoort.Voor het berekenen van de economische impact is gebruik gemaakt van de richtlijnen zoals deze opgesteld zijn door de Werkgroep Evaluatie Sportevenementen (WESP). Er is inzicht verkregen in de additionele bestedingen van DGP-bezoekers en de DGP-organisatie.In de berekening van economische impact is niet gecorrigeerd voor verdringingseffecten. Sponsoractivaties (zoals afhuur van gelegenheden in Zandvoort, inhuur personeel, verzorgen eten en drinken voor genodigden) zijn niet in kaart gebracht. Bestedingen van bezoekers die niet het circuit maar wel het dorp hebben bezocht tijdens het raceweekend zijn eveneens niet meegenomen in de berekening van de economische impact. Het winstcijfer van de DGP-organisatie wordt niet gedeeld en is ook niet meegenomen in de berekening van de economische impact.
DOCUMENT
Op 23 en 24 september 2023 vonden de Stadsspelen van Den Haag plaats. Dit jaarlijks festival heeft als doel om inwoners van Den Haag kennis te laten maken van verschillende sporten en beweegmogelijkheden in Den Haag. Onderzoekers van de Haagse Hogeschool, lectoraat Impact of Sport, hebben de Stadsspelen op verzoek van de gemeente geëvalueerd. De evaluatie vormt de basis voor de gemeente om verbeteringen door te voeren in de Stadsspelen, en zo bij te dragen aan een sportiever en gezonder Den Haag. Voor de evaluatie zijn 252 enquêtes afgenomen. Tijdens het analyseren van de data bleek van 10 bezoekers de informatie onbruikbaar. Daarom zijn in het rapport de resultaten van 242 mensen meegenomen. De enquêtes zijn afgenomen door studenten en onderzoekers van de sportopleidingen van de Haagse Hogeschool, met behulp van tablets. De enquêteurs hebben de instructie gekregen bij het afnemen van de enquêtes een zo representatief mogelijke groep bezoekers te bevragen. Tijdens het afnemen van de vragen bleken veel jonge kinderen samen met een ouder te zijn. In zulke situaties is zoveel mogelijk geprobeerd de kinderen antwoord te laten geven (niet de ouder). Daarnaast hebben de enquêteurs de instructie gekregen om de kinderen vooral veel te laten vertellen en indien nodig gericht vragen te stellen. Hierdoor is soms niet altijd strikt de vragenlijst gevolgd. Omdat het in praktijk niet altijd mogelijk bleek om de vragenlijst volledig bij de, voornamelijk jonge, kinderen af te nemen is een aantal gevallen het invullen van de vragenlijst gedaan door zowel het kind als een ouder samen. Al met al werd er positief gereageerd op het geven van een evaluatie. De volledige enquête is opgenomen als bijlage bij dit rapport.
DOCUMENT
In deze presentatie wordt een studie naar het zoekgedrag van bezoekers van Fryslan besproken. De volgende vragen zijn daarbij leidend geweest: 1. Bepalen via welke kanalen de Nederlandse bezoeker geïnspireerd raakt om Fryslân te bezoeken 2. Bepalen via welke kanalen de Nederlandse bezoekers geïnformeerd wordt om Fryslân te bezoeken 3. Bepalen via welke kanalen de Nederlandse bezoekers overtuigd raken om Fryslân te bezoeken
DOCUMENT
Vanuit de opleidingen Tourism, Leisure & Events Management aan de Hogeschool Inholland, voeren onderzoekers en studenten – in afstemming met het werkveld - sinds jaar en dag onderzoek uit naar aspecten van de stad Amsterdam als toeristische bestemming. Vanaf eind 2015 is hier het Urban Leisure & Tourism Lab aan toegevoegd, welke zich specifiek richt op Noord. Aangezien er weinig tot geen data voor handen waren over de bezoekers van dit stadsdeel, hebben we in april t/m juni 2019 besloten hier een onderzoeksproject aan te wijden. Het Toeristisch Ondernemers Platform Noord (TOP) was hierbij onze voornaamste netwerkpartner. TOP heeft de gewenste inzichten toegelicht aan de 2e jaars studenten en gezorgd voor diverse contacten ivm de interviews. Tijdens het We Make the City Festival hebben de studenten eind juni 2019 de meest opvallende onderzoeksbevindingen toegelicht tijdens het Fair Tourism programma in Pakhuis de Zwijger.
DOCUMENT
Vadercentrum Adam is een ontmoetings- en activiteitencentrum voor mannen vanaf 18 jaar met verschillende culturele achtergronden, gevestigd in het Haagse stadsdeel Laak. Opgericht met als doel de emancipatie van mannen te bevorderen, is het Vadercentrum in de loop der jaren uitgegroeid tot een levendig centrum dat een breed scala aan activiteiten en evenementen biedt en dagelijks bezocht wordt door een groot aantal mannen met een grote verscheidenheid aan achtergronden. In het kader van het 20-jarig bestaan van het Vadercentrum voerde we vanuit de Werkplaats Sociaal Domein Den Haag & Leiden een onderzoek uit naar wat de betekenis van het Vadercentrum is voor de maatschappelijke participatie en emancipatie van bezoekers. Daarbij gaat het met name om de betekenis die bezoekers zelf toekennen aan hun deelname aan de activiteiten in het Vadercentrum. Om dit in kaart te brengen zijn gesprekken gevoerd met 30 bezoekers van het centrum en enkele bij het centrum betrokken professionals. De uitkomsten hiervan zijn deze zomer verschenen in een rapport.
DOCUMENT
In het project Wij & Wadvogels worden enerzijds diverse inspanningen geleverd om noodzakelijke kwaliteitsverbetering in het Waddengebied voor broedende, rustende en foeragerende vogels te bewerkstelligen. Dat zijn bijvoorbeeld ingrepen in het landschap die gedaan worden, zoals het aanleggen van vogeleilandjes of verkweldering. Anderzijds wordt er in het project gericht op de uitbreiding en verbetering van mogelijkheden voor natuur- en vogelrecreatie, zodat bewoners en bezoekers het Waddengebied en haar soortenrijkdom optimaal kunnen beleven. Vogelbescherming Nederland, Waddenvereniging, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Landschap Noord-Holland, It Fryske Gea, Het Groninger Landschap, Rijkswaterstaat, provincies Noord-Holland, Fryslân en Groningen participeren in het project. In latere fasen sluiten mogelijk andere partners daarbij aan, zoals gemeenten, particuliere grondeigenaren, Agrarische Natuurverenigingen en waterschappen. Het European Tourism Futures Institute (ETFI) draagt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de monitoring onder bezoekers, bewoners en ondernemers in het Waddengebied.
DOCUMENT
De Tentoonstellingsmaker van de 21ste Eeuw (2017-2019) is gericht op een aspect dat de laatste jaren steeds dominanter is geworden in het werk van tentoonstellingsmakers in musea: het bieden van een bezoekersbeleving, oftewel het inspireren en raken van bezoekers. Dit als aanvulling op de taakstelling van musea om een inhoudelijke boodschap over te brengen (informeel leren). Tentoonstellingsmakers geven aan meer gevalideerde kennis nodig te hebben om goede afwegingen te kunnen maken in het creëren van de bezoekersbeleving en om de feitelijke bezoekersbeleving te kunnen evalueren. Vragen die ook bij betrokken bureaus voor ontwerp en realisatie leven, omdat reflectie op ontwerpkeuzes en hoe deze uitpakken er vaak bij inschiet tijdens de realisatie van museale projecten. Uit gesprekken met al deze partijen is een overkoepelende vraag geformuleerd: Hoe kan ik als tentoonstellingsmaker meer onderbouwde afwegingen maken in het bieden van een bezoekersbeleving zodat bezoekers meer leren over de inhoud van de tentoonstelling én geïnspireerd en geraakt worden?De vraag is hoe een beoogde bezoekersbeleving te realiseren is in een tentoonstelling. In De Tentoonstellingsmaker van de 21ste Eeuw wordt voortgebouwd op drie eerdere projecten die met musea en tentoonstellingsmakers zijn gedaan: het RAAK-project Museumkompas, het project Designing Experiencescapes en een studie naar de regeling Digitale Innovatie in Musea. Met de opgedane inzichten en ervaring in die projecten worden experimenten gedaan bij vier deelnemende musea naar aspecten die tentoonstellingsmakers, vanuit zowel musea als ontwerp- en designbureaus, aangeven als belangrijke sturingsmogelijkheden van de bezoekersbeleving: publieksparticipatie, verhalen vertellen, inzet van digitale media, en sfeer. De betreffende musea zijn: Museum Boerhaave, Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, Joods Historisch Museum en het Allard Pierson Museum. Een kring van andere deelnemende musea zal de opgedane kennis verder toepassen en valideren. De Tentoonstellingsmaker van de 21ste eeuw levert zo reproduceerbare kennis waarmee tentoonstellingsmakers van de 21ste eeuw onderbouwde keuzes kunnen maken in het sturen op het inspireren en raken van bezoekers.
DOCUMENT
In de tweede kamer zijn onlangs vragen gesteld over de ‘niet-bezoeker’. In deze notitie schetsen we, op basis van bestaand onderzoek, een beeld van wat er bekend is over de ‘niet-bezoeker’. Uit onderzoek blijkt dat het cultuurbereik in Nederland boven de 90% van de Nederlandse bevolking ligt; beperken we ons tot voorstellingen van gecanoniseerde cultuur dan gaat het om circa 40%. Met die cijfers behoren we tot de Europese koplopers. Daarnaast participeert een aanzienlijk deel van de bevolking – in een sterk veranderende context –actief in cultuur.Om na te denken over het verder vergroten van cultuurbereik is het onderscheid zoals gehanteerd in Van den Broek (2013) nuttig: er bestaan (regelmatige en incidentele) bezoekers, geïnteresseerde niet-bezoekers en niet-geïnteresseerde niet-bezoekers. Voor het verhogen van bezoek onder niet-bezoekers bestaan in de huidige situatie twee aangrijpingspunten: het vergroten van interesse en het wegnemen van praktische drempels. Analyse van huidig onderzoek leert dat het weliswaar voor specifieke groepen nodig zal zijn om in te zetten op het slechten van praktische drempels (bijvoorbeeld fysieke drempels voor mindervaliden of financiële drempels voor gezinnen met een laag inkomen), maar dat een minstens zo grote uitdaging ligt in het opwekken of vergroten van interesse onder de niet-bezoekers. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van kennis omtrent de motieven van de huidige bezoekers, maar er mag niet van uit gegaan worden dat de mogelijke bezoekmotieven van niet-bezoekers op hetzelfde vlak liggen.Pogingen om de interesse te vergroten kunnen op verschillende manieren vorm krijgen. Educatie, het aanbod aanpassen aan de smaak van groepen niet-bezoekers, en vormen van dialoog en co-creatie met het beoogde publiek worden alle al in de praktijk gebracht, met wisselend succes. In al deze activiteiten is het fundamenteel doordenken van de waarde van kunst en cultuur van groot belang. Het loslaten van een strikt marktdenken waarin de markt bestaat uit vraag en aanbod en uit producenten en consumenten ten faveure van een meer dialogische en procesgerichte benadering van de waarde van kunst en cultuur kan de basis daarvan zijn. Een belangrijke vraag betreft de overheidsondersteuning en -financiering van kunst en cultuur in Nederland. Indien men van opvatting is dat de waarde van cultuur zich niet beperkt tot gecanoniseerde cultuur en/of dat het van belang is te komen tot een meer gelijkmatige verdeling van overheidsgelden voor cultuur over de hele bevolking, kan het nodig zijn om de uitgangspunten van cultuursubsidiëring opnieuw te doordenken. Het aangaan van deze discussie is geen sinecure omdat het gaat over de grondslagen van ons bestel.Op basis van de huidige kennis over de ‘niet-bezoekers’ lijken er geen ‘quick wins’ te zijn. Daarvoor is enerzijds de mate van cultuurparticipatie in het algemeen te hoog; en waar het het achterblijven van participatie aan gecanoniseerde cultuur betreft, zullen maatregelen op het gebied van het wegnemen van drempels en het vergroten van de motivatie naar verwachting bescheiden resultaat opleveren. Indien de ‘niet-bezoeker’ werkelijk een problematische categorie vormt, dan is het grondig doordenken van de fundamenten van cultuurbeleid geboden.
DOCUMENT