De literatuurstudie maakt duidelijk dat verreweg het meeste onderzoek op het gebied van uitgebreid onderwijs in de VS wordt uitgevoerd. In Nederland is er nog geen stevige onderzoeksmatige onderbouwing van de effecten van verlengde onderwijstijd. De bestudeerde bronnen laten zien dat er verschillende bewijzen zijn dat naschoolse programma’s effectief zijn voor schoolprestaties, sociale vaardigheden en het tegengaan van delinquent gedrag. Ook kinderen uit kansarme gezinnen lijken baat te hebben bij het naschoolse aanbod. De positieve resultaten zijn in veel gevallen echter matig of doen zich alleen onder bepaalde specifieke randvoorwaarden voor.
In de schooljaren 2010-2011 en 2011-2012 hebben 20 scholen , mee gedaan aan het Orion Programma van het Wetenschapsknooppunt Noord-Nederland . De doelstelling van het Orion Programma is kort gezegd: het aanbieden van stimulerende leeromgevingen waarin Wetenschap &Techniek (W&T)-talenten van kinderen (en hun begeleidende volwassene) ontlokt en ontwikkeld kunnen worden, passend bij de wensen en de doelen van de school. Het aanbod van het Wetenschapsknooppunt wordt verzorgd door meerdere partners van de RuG en Hanzehogeschool. De basis voor de gezamenlijke vormgeving van de activiteiten is de TalentenKracht (TK)-benadering. In dit rapport staan twee vragen centraal ten behoeve van de verbetering van het aanbod van het Wetenschapskooppunt Noord-Nederland en de afstemming met de scholen, te weten: In hoeverre past het Orion Programma bij de wensen en doelen van de school én in welke mate vinden de deelnemende scholen dat de leeromgevingen de talenten van kinderen en hun begeleidende volwassenen worden gestimuleerd? De leerkrachten van de deelnemende scholen hebben een digitale vragenlijst ingevuld, waaruit het volgende naar voren kwam: Vrijwel iedere school geeft aan dat het programma passend is. Scholen bereiden het bezoek echter veelal niet voor. Het materiaal dat het Orion Programma aanbiedt, wordt ook niet altijd gebruikt bij de voorbereiding. Scholen vinden wel dat de talenten van kinderen zijn gestimuleerd door de leeromgeving. De scholen geven dan ook een rapportcijfer van gemiddeld een 7,3. Leerkrachten zijn vooral positief over het effect van de activiteiten op de leerlingen.
In Nederland is de afgelopen decennia zowel het aanbod als het gebruik van diverse vormen van aanvullend onderwijs toegenomen. Die groei vormt een belangrijke verandering in het onderwijslandschap: het leren en ontwikkelen vindt in toenemende mate ook naast het reguliere onderwijs plaats. Dat roept tal van vragen op, die een consortium van onderzoekers en praktijkpartners in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda in de periode 2018 – 2020 nader heeft verkend.
MULTIFILE
Kinderen bewegen minder dan hun ouders vroeger deden. Dit heeft nadelige gevolgen voor de fitheid en motoriek van kinderen: kinderen zijn minder sterk en flexibel, maar ook minder vaardig in bewegen. De afgelopen jaren is er meer aandacht van professionals uit verschillende domeinen voor de achterblijvende motorische ontwikkeling van kinderen. Echter, de ondersteuning van ouders voor beweegaanbod ontbreekt vaak. Ook heeft een uurtje fysiotherapie of extra gymles op school weinig effect als er binnen het gezin van kinderen geen aandacht is voor regelmatig en gevarieerd bewegen. In dit project ontwerpen we samen met kinderen, ouders en professionals twee toolboxen: één voor de professionals in het partnerschap met ouders en daaraan gekoppeld één voor voor de ouders en kinderen in de thuissituatie. De toolboxen bieden kennis, vaardigheden, handvatten en activiteiten om 1) pedagogisch partnerschap tussen ouders en professionals te verstevigen, waarbij op maat gesneden kennis en vaardigheden worden aangeboden; 2) te zorgen dat meer kinderen, waarbij een achterstand in de motoriek is gesignaleerd, starten met ondersteunend buitenschools beweegaanbod en blijven deelnemen; 3) kinderen thuis meer gestimuleerd worden om regelmatig en gevarieerd te bewegen. Bij dit project is een breed consortium betrokken: de doelgroep zelf en partners uit praktijk en beleid vanuit de verschillende domeinen (onderwijs, pedagogiek, sport en zorg), hogescholen, en universiteiten.
Gemeenten richten openbare ruimtes in met urban sportplekken. Dit zijn plekken in de stadse (urban) omgeving, waarbij de activiteit buiten het traditioneel georganiseerde sportaanbod valt. Dus geen verenigingsporten, maar ongeorganiseerde of anders georganiseerde sporten zoals freerunnen, skaten of bootcampen. De urban sportplekken zijn met name gericht op jongeren. Het is echter onbekend welke elementen van urban sportplekken aansluiten bij de beweegmotieven en voorkeuren van welke jongeren. Vanuit het perspectief van de scholen zouden deze urban sportplekken kunnen worden gebruikt voor de lessen Lichamelijke Opvoeding (LO) en het stimuleren van bewegen rondom de school. In dit project worden daarom een evaluerend onderzoek gedaan met jongeren en docenten LO naar de (inrichting van) urban sportplekken in Amsterdam. Daarna wordt middels een participatieve aanpak met experts op het gebied van het inrichten van de openbare ruimte van de gemeente Amsterdam, buurtsportcoaches, leerlingen van verschillende leeftijden tussen de 12 en 18 jaar en LO-docenten in co-creatie sessies op zoek gegaan naar principes om mee te werken bij het ontwerpen van urban sportplekken in de openbare ruimte rondom de school. Daaraan gekoppeld halen we input op voor de programmering op deze plekken en voor het LO-lesprogramma. Deze exploratieve studie zal uiteindelijk resulteren in 1) een checklist voor de gemeente Amsterdam voor het inrichten van beweegvriendelijke urban sportplekken in de openbare ruimte en 2) een menukaart met de meest veelbelovende ideeën en prototypen voor de invulling van programmering op deze plekken en voor de LO-lessen, gericht op het verbinden van binnen en buitenschools (leren) bewegen en het bevorderen van het gebruik van de urban sportplekken in de openbare ruimte door leerlingen.