Boekbespreking van Serendipiteit. De ongezochte vondst. Het boek opent met een verzameling van citaten die direct of indirect met het onderwerp samenhangen. Daarna volgt een kort voorwoord van Hans Clevers, de toenmalige president van de KNAW, die een lans breekt voor serendipiteit in de biologie. Verder bevat het boek een vertaling van het Perzisch sprookje over de prinsen van Sarandib (Sri Lanka), plus de brief van Horace Walpole waarin hij op grond van dit oude gedicht het begrip “serendipiteit” munt. Dan pas wordt de lezer getrakteerd op een inleiding over serendipiteit. Deze wordt gevolgd door een e-mail correspondentie over hetzelfde thema tussen de beide auteurs en een inventarisatie van aansprekende voorbeelden van het fenomeen
Doelstelling: In kaart brengen van de risicofactoren voor het ontwikkelen van binoculaire diplopie na conventionele monovisie door middel van contactlenzen of refractiechirurgie bij presbyopen. Methode: Voor deze literatuurstudie is in maart 2017 gezocht in databanken Pubmed, ScienceDirect en Google Scholar. Artikelen zijn geïncludeerd als binoculaire diplopie door monovisie wordt beschreven. Alle patiënten die worden weergegeven in deze artikelen zijn ouder dan 40 jaar en hebben monovisie door middel van contactlenzen of refractiechirurgie. De resultaten beschrijven de oorzaken van de binoculaire diplopie, de voorgeschiedenis van de patiënt met betrekking tot strabismus en de hoogte van additie. Onderscheid wordt gemaakt tussen contactlensdragers en patiënten die refractiechirurgie hebben ondergaan. Resultaten: In deze literatuurstudie zijn zes artikelen verwerkt. Uit deze artikelen zijn 35 patiënten met binoculaire diplopie meegenomen in dit onderzoek, vijftien patiënten met contactlens geïnduceerde monovisie en twintig patiënten met refractiechirurgie geïnduceerde monovisie. De oorzaken van binoculaire diplopie (decompensatie van een heteroforie, een intermitterend strabismus die constant wordt, een verworven heterotropie, decompensatie van een N IV parese en fixation switch diplopie) geven geen grote verschillen in aantal patiënten. Een additie hoger dan twee dioptrie komt meer voor in deze patiëntengroep met binoculaire diplopie dan een lagere additie. Een positieve voorgeschiedenis met betrekking tot strabismus komt meer voor dan een negatieve voorgeschiedenis. Relevante verschillen tussen contactlensdragers en patiënten die refractiechirurgie hebben ondergaan zijn niet gevonden. Conclusie: Vanwege het gebrek aan consistente data is meer onderzoek nodig voor significante resultaten.
Een stoornis van het velofaryngale mechanisme leidt tot een gestoorde spraakproductie. Velofaryngale stoornissen kunnen veroorzaakt worden door een anatomisch, neurogeen of functioneel defect. Om de spraak en spraakverstaanbaarheid bij deze patiënten te optimaliseren worden verschillende behandelingsmogelijkheden toegepast, met name chirurgische en/of prothetische en/of logopedische interventies. In de internationale literatuur werden tot nog toe echter weinig studies gepubliceerd omtrent de effectiviteit van de logopedische behandelingsstrategieën. In dit artikel zullen de verschillende therapiestrategieën voor spraakproblemen bij patiënten met velofaryngale stoornissen worden voorgesteld. Vervolgens zal specifiek de effectiviteit van spraakverbeterende chirurgie en naso-endoscopische biofeedback worden aangetoond aan de hand van twee casussen vanuit de klinische praktijk.
Aanleiding Kanker is in Nederland de meest voorkomende doodsoorzaak onder kinderen. Onderzoek is vooral gericht op behandelmethoden als chemo-, radiotherapie en chirurgie en niet op 'supportive care' zoals voeding en beweging. Bij de meeste kinderen met kanker is eten en bewegen problematisch. Er treedt onder- of overvoeding op terwijl de spiermassa afneemt. Het ontbreekt professionals aan gevalideerde interventies gericht op het stimuleren van adequaat eet- en beweeggedrag. De situatie verschilt per kind, per type kanker en per behandelfase. Dat maakt dat er ook niet één generieke interventie bestaat. Wat het bovendien complex maakt is dat er zo veel mensen bij zo'n interventie betrokkenen zijn in zowel de ziekenhuis- als privéomgeving van de patiënt. Doelstelling In dit RAAK-project zullen betrokkenen in de privé- en ziekenhuisomgeving van kinderen met kanker samen met professionele ontwerpers twee interventies toepassen, die kleinschalig in een kinderziekenhuis geïmplementeerd en geëvalueerd worden. De methode die daarvoor gebruikt wordt heet participatief ontwerpen. In deze aanpak werken alle betrokkenen samen via creatieve en visuele technieken zoals dagboekmethoden en foto-opdrachten. Via deze methode kunnen betrokkenen communiceren over het onderwerp, niet gehinderd door emoties of barrières voortkomend uit jargon en/of discipline. De interventies zullen worden getoetst op toepasbaarheid en draagvlak. Beoogde resultaten De ervaring die is opgedaan met de participatieve ontwerpmethoden en de toegepaste interventies is vastgelegd, geanalyseerd en verwerkt. Het project resulteert in een toolkit die informatie en inspiratie biedt over voeding en beweging voor kinderen met kanker. Bovendien worden er richtlijnen voor participatief ontwerpen in kinderoncologie opgesteld. De verspreiding van kennis en de implementatie van toolkit en richtlijnen vindt plaats via de project- en netwerkleden.
Voor patiënten met long- of gastro-intestinale kanker die een operatie hebben ondergaan zijn een goed op elkaar afgestemde hoeveelheid lichamelijke activiteit in combinatie met voldoende eiwitinname, na de operatie essentieel voor een goed herstel. Na ontslag uit het ziekenhuis is de inzet van een fysiotherapeut en diëtist die elkaar aanvullen geen vanzelfsprekendheid terwijl zij elkaar juist kunnen versterken. Met het bestaande OPRAH (Optimizing-Physical-Recovery-After-Hospitalization) herstelprogramma ondersteunen fysiotherapeuten en diëtisten patiënten na een operatie met een eHealth applicatie met monitoring en coaching. Omdat de beroepen fysiotherapie en diëtetiek van oudsher hands-on zijn vraagt deze manier van behandelen een transitie in denken en manier van werken. Professionals vinden het moeilijk om de behandeling op elkaar af te stemmen, op afstand te coachen en de technologie van een eHealth applicatie te integreren in de praktijk. Daarnaast is nog niet bekend wat de optimale combinatie van hoeveelheid voeding en beweging is en waarom bepaalde patiënten wel goed op het OPRAH herstelprogramma reageren en andere patiënten niet. De technologie van OPRAH waarbij grote hoeveelheden informatie over voeding en beweging wordt verzameld, biedt de mogelijkheid om met kunstmatige intelligentie nieuwe verbanden te leggen en deze praktijkvragen te beantwoorden maar deze techniek wordt nog niet toegepast. Het doel van deze aanvraag is om de interprofessionele samenwerking tussen fysiotherapeuten en diëtisten bij de behandeling van patiënten met kanker te versterken en het OPRAH herstelprogramma te optimaliseren. In dit project onderzoeken we verbanden tussen veranderingen in voeding en beweging bij patiënten met kanker die een operatie ondergaan, ontwerpen we een infrastructuur voor structurele dataverzameling van voeding en beweging (WP1) en onderzoeken we hoe we de interprofessionele afstemming kunnen versterken (WP1). Op basis van de bevindingen passen we het OPRAH herstelprogramma aan en testen we deze in de praktijk (WP3). WP4 is gericht op doorwerking naar de beroepspraktijk en het onderwijs.
Het is belangrijk voor patiënten om tijdens opname in het ziekenhuis in beweging te blijven. Patiënten herstellen dan sneller en kunnen vaak eerder naar huis. Daarom is in Universitair Medisch Centrum Utrecht het project UMC Utrecht in Beweging gestart.Doel Patiënten in het ziekenhuis zitten en liggen gemiddeld 90% van de dag (data UMC Utrecht). Hierdoor neemt hun spiermassa onnodig af en verslechtert hun conditie, waardoor patiënten minder snel herstellen, zowel tijdens als na de ziekenhuisopname. Het project 'UMC Utrecht in beweging' wil bewegen tijdens opname in het UMC Utrecht daarom makkelijker én aantrekkelijker maken voor patiënten. In het onderzoek meten we het effect van het project: leidt het daadwerkelijk tot meer bewegen? Resultaten Eind 2016 is het project gestart op de afdeling Geriatrie. Daar is met een team dat bestaat uit verpleegkundigen, fysiotherapeuten, artsen, een teamleider en een projectleider, een beweegplan opgesteld en stapsgewijs geïmplementeerd. Na de implementatie van het beweegplan brengen patiënten op de afdeling Geriatrie 15% van de tijd minder door op bed, hebben ze meer contact met andere patiënten en zijn zij vaker van de kamer af. Een enorme winst! Lees hier de uitgebreide resultaten van het beweegplan. In 2018 heeft het project op vijf afdelingen gedraaid, namelijk: Cardiologie, Cardiochirurgie, Dermatologie & Reumatologie, Hematologie en Medische Oncologie. Op deze afdelingen is het project succesvol geïmplementeerd. De resultaten kunt u hier teruglezen. Meer weten over dit project? Ga naar de website UMC Utrecht Looptijd 01 januari 2016 - 31 december 2024 Aanpak De afgelopen jaren zijn er binnen het project UMC Utrecht in Beweging meerdere tools en interventies ontwikkeld en geimplementeerd om bewegen toegankelijker te maken tijdens ziekenhuisopname. Een overzicht vind je hier. Daarnaast geven we ook tips hoe je meteen aan de slag kan met implementatie. De komende jaren zal het project zicht richten op het implementeren van bewegen als nieuwe maat in de zorg: ‘the 5th vital sign’. Dus we zetten erop in dat, naast bijvoorbeeld bloeddruk en temperatuur, ook de hoeveelheid beweging standaard wordt gemeten in het klinische zorgproces. Hiervoor kan het beweeggedrag van klinische en poliklinische patiënten worden gemonitord door zorgverleners via het EPD.