Sinds een jaar of drie ontstaan overal in Engeland zogenaamde Recovery Colleges. Dit zijn plaatsen waar mensen uit de GGZ en maatschappelijke opvang in het kader van hun herstelproces deel kunnen nemen aan allerlei cursussen, workshops en opleidingen. Deze activiteiten zijn tot stand gekomen op basis van hun eigen behoeften en zijn dikwijls door of samen met hen ontwikkeld. Bij een aantal Recovery Colleges nemen ook professionals en andere burgers deel aan de activiteiten. In mei en september 2014 werd door CARe Europe- in samenwerking met het lectoraat Participatie Zorg en Ondersteuning1 een tweetal studiereizen georganiseerd naar Londen, om het concept van de Recovery Colleges van nabij te bekijken. In dit artikel wordt verslag gedaan van onze ervaringen. We besluiten met enkele mogelijkheden om het concept van de Recovery Colleges in Nederland toe te passen.
DOCUMENT
Het onderzoek geeft zicht op (a) in hoeverre studenten moeite hebben met het mondelinge academische taalaanbod van docenten en (b) welke factoren van invloed zijn op het wel of niet begrijpen van het mondelinge academische taalaanbod in de colleges. In het onderzoek is van zeven verschillende hoorcolleges aan eerstejaarsstudenten (elk van een andere faculteit van de HvA) een filmopname gemaakt. Elk college is integraal getranscribeerd en uit elke transcriptie zijn tien complexe talige uitingen geselecteerd, onderverdeeld in 5 categorieën: algemene academische woordenschat; specifieke academische woordenschat (vaktaal); beeldspraak; grammaticale complexiteit; en hoge informatiedichtheid. Bij de meeste categorieën was het percentage studenten dat de uiting niet moeilijk vond hoger dan het percentage docenten dat de uiting niet moeilijk vond. Er waren twee uitzonderingen: ‘beeldspraak’ en ‘algemene academische woordenschat’ (WS algemeen). Ook bleek dat de geïnterviewde studenten uit elke groep (‘migratieachtergrond’, ‘mbo-achtergrond’, ‘eerstegeneratiestudent’) moeite hadden met hetbegrijpen van de geselecteerde fragmenten. Bijna alle gemiddelden waren lager dan 2 ( wat stond voor ‘voldoende begrip’). De meeste moeite hadden ze met ‘beeldspraak’, de minste moeite hadden ze met ‘het begrijpen van vaktaal’. De uitingen die studenten moeilijk vonden, werden ook minder goed begrepen, behalve bij ‘grammaticale complexiteit’. Ook blijkt dat uitingen die door studenten geclassificeerd zijn als ‘niet moeilijk’, vaak toch niet voldoende begrepen zijn (< 2).Op basis van kwalitatieve analyse van de interviews van de studenten en de docenten zijn vier factoren gedefinieerd die bijdragen aan het al dan niet begrijpen van taal in de colleges: aansluiten bij kennis en vaardigheden; vormgeving van het college; wat studenten zelf (niet) doen; en helder en verstaanbaar spreken. Op basis van de bovenstaande resultaten kunnen we concluderen dat er een verschil is tussen hoe docenten hun eigen academische taalgebruik qua moeilijkheid inschatten en hoe studenten dat doen. Bovendien kunnen we concluderen dat studenten de uitingen die ze gemakkelijk vinden toch niet altijd goed begrijpen.Docenten gaan er daarnaast snel vanuit dat de stof bekend is, omdat ze dat verwachten vanuit de vooropleiding of omdat het elders al eens aan bod is gekomen, terwijl dat (lang) niet altijd een realistische verwachting is. Ook benoemen docenten soms dat ze een doel of verband in het college impliciet hebben gelaten en dan zien we bij studenten meer begripsproblemen. Docenten gebruiken onbewust regelmatig beeldspraak die voor studenten lastig te begrijpen is. Studenten denken soms dat docenten met opzet moeilijke woorden gebruiken. Ook geven sommigen aan dat ze regelmatig de keuze moeten maken tussen ‘aantekeningen maken’, ‘dingen opzoeken’ en ‘het college blijven volgen’. Lange colleges zijn qua concentratie moeilijk te volgen, maar visualisering van de stof door de docent helpt bij het begrijpen van de stof. Studenten vinden het vaak moeilijk om vragen te stellen tijdens colleges. Tot slot geven ze heel eerlijk aan dat een goede voorbereiding helpt bij het begrijpen van het college, maar ook dat ze dat niet altijd doen.
LINK
Veel organisaties in met name de publieke sector kampen met bureaucratie, medewerkers die hun passie kwijt zijn en cliënten of burgers die zich een nummer voelen. Hoe kan een organisatie de bedoeling centraal stellen en weer wendbaar worden, waardoor zij weer oog krijgt voor de mensen die zij bedient? Hoe kan een organisatie voor sterke teams, coachend leiderschap en betekenisvol werk zorgen en het werkplezier van medewerkers vergroten? Een 'bottom-up'-aanpak van integrale organisatievernieuwing leidt in de praktijk tot goede resultatenDoel In dit ontwerpgerichte onderzoek wordt op participatieve wijze gewerkt aan een organisatieontwerp waarin de klant centraal staat en teams de bouwsteen vormen van de organisatie. Middels een methodiek ontwikkeld door het lectoraat werken professionals zelf aan het ontwerp van deze platte en eenvoudige organisatie en geven vorm aan hun teams waarin hun professionele autonomie groot is. Er wordt gekeken naar de aanpassingen van de organisatie die nodig zijn om teams te versterken, zoals een passende besturingsfilosofie, coachend leiderschap, ondersteunende diensten en systemen. Resultaten Dit onderzoek loopt. Na afloop vind je hier een samenvatting van de resultaten. Zelforganisatietool De door het lectoraat ontwikkelde zelforganisatietool biedt inzicht in de teamvorming en teamontwikkeling en geeft teams en hun leidinggevenden handvatten voor hun ontwikkelpad. Afstudeeratelier Organiseren van waardig werk Studenten van het Institute for People & Business die bezig zijn met hun afstudeeronderzoek rondom het thema Ontwerpen & Veranderen van organisaties vormen tezamen een afstudeeratelier. Zij verdiepen aan de hand van expertcolleges hun kennis en maken de kennis die zij opdoen vervolgens overdraagbaar naar andere organisaties en het onderwijs door de resultaten van hun onderzoek te delen. Aanpak De ontwerp- en verandermethodiek die in het praktijkgericht onderzoek wordt toegepast, is gebaseerd op een experiment in de ouderenzorg. De aanpak staat beschreven in de handreiking ‘Sociale innovatie in de ouderenzorg: samenwerken aan goede zorg, op reis met de client als kompas’ (Handreiking Sociale Innovatie). In dit artikel (Artikel Organisatieverandering van onderop) worden de resultaten van dit experiment toegelicht. Deze ontwerp- en verandermethode is vervolgens in diverse organisaties toegepast (Edward Lawler – High-Involvement Management). Momenteel wordt een soortgelijke participatieve methode ontwikkeld voor, en toegepast in het hoger onderwijs (https://www.hu.nl/onderzoek/projecten/naar-een-teamgerichte-organisatie). Onderwijsteams binnen de HU gebruiken de aanpak om zelforganiserend te worden en een teamgerichte organisatie te bouwen. Er wordt gelijktijdig onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de verbetering van het organisatieontwerp, in de ontwikkeling van het zelforganiserend vermogen van teams en wat de lessons learned zijn ten behoeve van een handreiking voor het ontwerpen van een teamgerichte organisatie in het hoger onderwijs.
Brain Power is een co-onderzoekersgroep bestaande uit zes mensen die leven met dementie. Zij werken mee aan onderzoek naar wat belangrijk is in het dagelijks leven van mensen met dementie.
Doel van het project is het faciliteren van het gebruik van de resultaten van het RAAK-project High Tech Kunststoffen voor de docenten en de lesinhoud over verwerken en toepassen van thermoplastische composieten (RTP) ten behoeve van de minor Composieten. Door het Top-Up project krijgen de docenten kennis over RTP-composieten vanuit de RAAK-project-resultaten en de bedrijfspraktijk van de deelnemende bedrijven.