Hogeschool Utrecht, Kenniscentrum Sociale Innovatie Gemeenten zijn vanaf 2015 voor een nog grotere groep kwetsbare burgers de toegangspoort tot ondersteuning bij het meedoen in de samenleving. Door de decentralisatie van de AWBZ begeleiding zal de vraag waarmee burgers naar de gemeente komen complexer worden. Gemeenten pakken deze complexe vraagstukken steeds meer op vanuit een brede blik, dat wil zeggen over levensterreinen heen en op het hele sociale domein (werk, inkomen, opvoeding, zorg en ondersteuning) Dit vraagt behoorlijk wat van de gespreksvoerder die het Gesprek voert met de burger. In deze Train-de-trainer bieden de Hanzehogeschool Groningen, Academie voor Sociale Studies – lectoraat Rehabilitatie; Hogeschool Utrecht, kenniscentrum sociale innovatie – lectoraat participatie, zorg en ondersteuning; en Movisie trainingsmateriaal voor de gespreksvoerder, zodat deze in staat is het gesprek op een goede manier te voeren. In deze training besteden we aandacht aan: 1. De context en het kader waarin het gesprek plaatsvindt. 2. Het Gesprek met verschillende doelgroepen. 3. Gesprekstechnieken en contactvaardigheden. 4. Integraal werken en netwerkversterking.
Many interesting smart textile concepts have been developed, however there are only a few relevant examples of concepts that are producible and valuable for our society. The so-called ‘killer application’ has not been found yet. That is why it is extremely important that multi-disciplinary parties team-up during the ideation process to come up with innovative solutions (Toeters, 2007). The goal of STS CRISP (Crisp, 2011) is to integrate existing knowledge from partners in the separate domains of textile (soft materials), technology and service providers. To investigate the different kinds of expertise necessary for the development of Smart Textile Services we initiated an assignment to develop new Smart Textile Services concepts for elderly that can be used during rehabilitation (ten Bhömer, Tomico, Kleinsmann, Kuusk & Wensveen, 2012) and executed this project in 2 different institutes: Saxion University of Applied Sciences and Eindhoven University of Technology (TU/e). Through some pre-set contact moments, the use of a gatekeeper (Vertooren, 2007) active in both institutes, and analyzing the final reports we are able to acquire an insight in the different approaches and focus preferences of the institutes. The analysis lead to the following observations: 1. Saxion students spend more time researching existing technologies and how to implement them in their concepts. A more theoretical approach from what is already there, applying existing materials and opportunities that are already there. 2. The TU/e students consistently focused on on user research to find out their perspectives. More user-centered. 3. Saxion students start with ideation and validate this by analyzing what is available in the market at the beginning of the process. 4. TU/e students work from a societal perspective towards user focus and an idea. TU/e students found out that there is a lot more steps after prototyping. Saxion takes the next step: where TU/e students stop, they continue. Out of these observations we can conclude that the institutes are active on different levels on the time-to-market line. We have to take into account that every collaborator has a different time-to-market horizon. For the STS CRISP consortium this means that efforts have to be made to define the time-to-market expertise of the partners. As a next step, we will continue to explore this concept of parallel collaboration assignments and start a new collaboration assignment in sequence in different institutes. Test the time-to-market approach and gather strategies to create a more in depth approach to relevant marketable products can speed up the process of bringing concepts to the market, so that it can have a true added value for society.
MULTIFILE
Dit onderzoek speelt zich af tegen het licht van een aantal belangrijke en veelomvattende maatschappelijke veranderingen, zoals geformuleerd in het recent verschenen rapport Meer van waarde van de Vereniging Hogescholen (2014): De door ontwikkeling van de netwerksamenleving De druk op de overheidsfinanciën De decentralisatie van sociaal beleid en de bijbehorende transities Deze veranderingen zijn van invloed op de ontwikkeling van de Social Worker en vragen om een actualisering van de professionele inzet. Met name het aansluiten bij de participatie en zelfregie van hulpvragers (zoals omschreven in ‘Meer van waarde’, 2014) vormt een aanknopingspunt voor studenten die zich vanuit eigen ervaring kunnen identificeren met hun cliënten. In toenemende mate ontstaat binnen het onderwijs ook de overtuiging dat het werken met eigen ervaring een plek moet krijgen in de beroepsopleiding. Ervaringskennis vormt een erkende derde kennisbron naast kennis uit theorie en praktijk. Deze en meer vormden de aanleiding om een verkenning te doen, welke studenten behoren tot de eerder benoemde groep (a), óf zij hun ervaringen willen inzetten in een beroeps/ opleidingskader (b) en wat zij aangeven nodig te hebben om hun ervaringen te bewerken (c).
Welke rol heeft de politie in de samenwerking met het zorgdomein, vooral bij incidenten met kwetsbare personen met meerdere en complexe problemen? In dit project onderzoeken we dit samen met politie- en zorgprofessionals in de regio Midden-Nederland.Doel In de laatste jaren is de rol van de politie in Nederland steeds meer veranderd. Door de ontwikkelingen in het sociaal- en zorgdomein, zoals de decentralisatie van zorgtaken naar gemeenten, wordt er steeds meer een lokaal beroep op de politie gedaan. Tegelijkertijd ontwikkelde de politieorganisatie zich naar een meer afstandelijke, ‘abstracte’ politie. Om overlast en criminaliteit te verminderen en te voorkomen werkt de politie steeds vaker samen met lokale partners uit de verschillende domeinen, vooral bij incidenten met kwetsbare mensen met meerdere en complexe problemen. Deze intensieve domeinoverstijgende samenwerking staat soms op gespannen voet met de primaire politietaken. Wie zorgt voor wat? Het project wil inzicht verschaffen in de samenwerking tussen het zorg- en veiligheidsdomein, waarbij specifiek gekeken wordt naar de rol van de politie hierin. Vragen die aan bod komen: hoe wordt de samenwerking momenteel ervaren door zorg- en politieprofessionals? Wat verwachten zorgpartners van de politie bij incidenten waar straf en zorg samen komen? Is hulpverlening politiewerk of moet de politie zich beperken tot handhaven en repressie? Dit onderzoek wordt uitgevoerd in vijf gemeenten in regio Midden-Nederland. Resultaten Het onderzoek levert inzichten op die bijdragen aan een politieaanpak bij acute en voortdurende onveilige situaties waar straf en zorg aan de orde zijn. Het wil hiermee ook bijdragen aan het voorkomen van deze situaties. Het geeft daarnaast inzicht in de vraag aan welke politie behoefte is in deze samenleving en hoe deze behoefte te vertalen is naar de politieorganisatie. Per gemeente wordt een factsheet ontwikkeld met de belangrijkste onderzoeksresultaten. De overkoepelende bevindingen worden verwerkt tot een boekpublicatie in de reeks van Politie & Wetenschap en een infographic met een samenvatting van de resultaten. Daarnaast wordt een presentatie ontwikkeld, geschikt voor workshops in het zorg- en veiligheidsdomein. Looptijd 01 juni 2020 - 01 januari 2023 Aanpak Het onderzoek bestaat uit vier fasen: Fase 1: literatuurstudie In de eerste fase van dit onderzoek vindt een literatuurstudie plaats naar wetenschappelijke literatuur over samenwerken in het publieke domein, vooral tussen het zorg- en veiligheidsdomein. Daarnaast worden beleidsdocumenten en de wettelijke kaders van de betrokken partners in deze samenwerking bekeken. Fase 2: interviews De uitkomsten van de literatuurstudie worden meegenomen in de tweede fase, waarin interviews gehouden worden met zorg- en politieprofessionals. De zorgprofessionals worden eerst geïnterviewd, zodat de resultaten uit deze interviews meegenomen kunnen worden in de interviews met de politieprofessionals. Verder geldt dat professionals op beleids- en managementniveau voorafgaan aan de interviews met professionals op uitvoerend niveau. Dit geeft duidelijkheid over de officiële kaders waarbinnen professionals op uitvoerend niveau werken. Fase 3: analyse & bespreking uitkomsten In deze fase worden de interviews geanalyseerd om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen per gemeente. In iedere gemeente vindt vervolgens een bijeenkomst met professionals plaats om de uitkomsten met elkaar te duiden. Daarnaast wordt een vergelijkende analyse op regionaal niveau gemaakt. Fase 4: landelijke afstemming In de laatste fase van dit onderzoek wordt de landelijke representativiteit van de uitkomsten verkend. In drie andere politie-eenheden worden, samen met de landelijke programmamanager Zorg & Veiligheid van de Nationale Politie, bijeenkomsten georganiseerd met operationele politieprofessionals en de regionale portefeuillehouder Zorg & Veiligheid.
De decentralisatie van zorg naar gemeenten in 2015 heeft er mede voor gezorgd dat ‘de wijk’ een steeds meer prominente plaats inneemt in het zorglandschap. Het is een omgeving die continu verandert. Beweegzorgprofessionals (fysiotherapeuten en oefentherapeuten) ervaren druk om met continue innovatie concurrentievoordeel te bereiken in deze veranderende omgeving. Daarnaast worden ze uitgedaagd om unieke capaciteiten te ontwikkelen die onderscheidend vermogen opleveren (Brexendorf, 2015). Omdat het een grote groep beweegzorgprofessionels ontbreekt aan kennis en kunde om dit voor elkaar te krijgen, werd in 2017 via een SIA RAAK MKB subsidie het project ‘MOVES in de beweegzorg’ gestart. Twee lectoraten van de Hogeschool Utrecht, zo’n 20 eerstelijns beweegzorgpraktijken en twee brancheverenigingen hebben zich ingezet om antwoord te krijgen op de vraag: ‘Hoe kunnen beweegzorgprofessionals inspelen op en bijdragen aan de veranderende zorg in de wijken op een manier die -voor hen als MKB-organisaties- haalbaar en rendabel is?’. Twee intensieve jaren van onderzoek zijn bijna voorbij. Kennis over innoveren en positioneren, specifiek binnen de beweegzorg, is opgehaald via literatuuronderzoek. Deze kennis is gebruikt als basis voor vragenlijsten, interviews en focusgroepen met beweegzorgprofessionals én hun stakeholders in de wijk. Er is inzicht verkregen in beïnvloedbare factoren voor innoveren binnen de beweegzorg en mogelijke positioneringsrichtingen voor beweegzorgpraktijken. De opgedane kennis is gedurende het project ‘teruggegeven’ aan het veld via consortiumbijeenkomsten, een mini-symposium, twee handzame publicaties en inspiratiecolleges aan bachelor/master studenten. Er is daarnaast een prototype in ontwikkeling van de zogenaamde MOVES-toolkit voor ‘Positioneren & Innoveren binnen beweegzorg in de wijk’. De zelfsturende toolkit begeleidt praktijkhouders bij het krijgen van inzicht in het huidige imago van de praktijk, het eigen DNA, relevante doelgroepen & hun behoeften en concurrenten in de wijk. Deze inzichten kunnen praktijken gebruiken om hun positionering te kiezen en innovaties in te richten. Zo kunnen ze een onderscheidende positie innemen in het beweegzorgnetwerk in de wijk.
Aanleiding Mede door de vergrijzing groeit de zorgvraag in Nederland. Tegelijkertijd vallen veel verpleegkundigen uit door fysieke en mentale arbeidsbelasting. Dit begint al tijdens de opleiding/aan de start van de loopbaan. Dreigende arbeidstekorten en decentralisatie in de zorg vragen om verpleegkundigen die regie kunnen voeren over hun eigen werkgerelateerde gezondheid. Er is nog weinig wetenschappelijke kennis over het vroegtijdig signaleren en aanpakken van uitval onder verpleegkundigen. Bovendien hapert de invoer van effectieve interventies. Daarom willen zorginstellingen, verpleegkunde-opleidingen en wetenschappelijke organisaties onderzoek doen naar de oorzaken van uitval en een instrument ontwikkelen om problemen vroegtijdig te herkennen en te ondervangen. Doelstelling Het consortium wil een wetenschappelijk en praktisch onderbouwd instrumentarium ontwikkelen voor het signaleren van risicofactoren, gezondheidsproblemen, productiviteitsverlies en uitval bij stagiairs en beginnende verpleegkundigen, met daaraan gekoppeld effectieve preventieve interventies voor in de onderwijs- en stagepraktijk. Het programma kent twee fases. 1) literatuuronderzoek, kwalitatief onderzoek naar nog onbekende risicofactoren en longitudinaal cohortonderzoek vormen de basis voor een signaleringsinstrument/predictiemodel. In het cohortonderzoek worden van 750 (aankomend) verpleegkundigen 2,5 jaar de determinanten voor uitval gemonitord. In expertmeetings selecteert men vervolgens 6 evidencebased interventies. 2) het onderzoeksteam pre-test deze interventies op eerste haalbaarheid bij studenten verpleegkunde met risico. De 2 kansrijkste interventies, één voor mentale en één voor fysieke werkbelasting, worden in pilots op effectiviteit getoetst. In het onderzoek zet men de psychometrisch beproefde meetinstrumenten in van de European Nurses Early Exit Study (online enquêtes), aangevuld met inzichten uit interviews, fysieke metingen en praktijkobservaties. Beoogde resultaten De beoogde resultaten van het project zijn: " inzicht in de fysieke en mentale problemen van verpleegkundigen; " een gevalideerd predictiemodel voor geïndiceerde preventie in de zorg; " good practices en een kant-en-klare webapplicatie voor vroegsignalering met interventies in het stageonderwijs en het werkveld om uitval te voorkomen; " valorisatie van kennis in co-creatie met studenten, zorginstellingen en zorgprofessionals in de regio; " kennisinput voor de opleidingen Nurse practitioner, Verpleegkunde, Arbeid en Gezondheid, HRM. Een grote groep studenten is respondent in het onderzoek. In de uitvoering participeren ook studenten en daarnaast onder meer lectoren, onderzoekers en docenten van Hogeschool Rotterdam en twee promovendi. Voor de wetenschappelijke disseminatie worden refereerbijeenkomsten en presentaties gehouden op internationale congressen, en proefschriften en artikelen geschreven gepubliceerd. De verspreiding onder maatschappelijke partners gebeurt via vakpublicaties, expertmeetings en een slotsymposium. Met internationale partners uit het netwerk worden mogelijkheden verkend voor internationale parallelstudies.