Energiebeheer gericht aanpakken, Het analyseren van doelstellingen, resultaten en impacts van energie- en broeikasgasbeheersprogramma’s in bedrijven (met een samenvatting in het Nederlands): De wereldwijde uitstoot van broeikasgassen moet drastisch worden teruggebracht om de mondiale stijging van de temperatuur tot het relatief veilige niveau van maximaal 2 graden Celsius te beperken. In de komende decennia zal de verbetering van de energie-efficiëntie de belangrijkste strategie zijn voor het verminderen van de energiegerelateerde uitstoot van broeikasgassen. Hoewel er een enorm potentieel is voor verbetering van de energie-efficiëntie, wordt een groot deel daarvan nog niet benut. Dit wordt veroorzaakt door diverse investeringsbarrières die de invoering van maatregelen voor energie-efficiëntie verbetering verhinderen. De invoering van energiemanagement wordt vaak beschouwd als een manier om dergelijke barrières voor energiebesparing te overwinnen. De invoering van energiemanagement in bedrijven kan worden gestimuleerd door de introductie van programma's voor energie-efficiëntie verbetering en vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Deze programma's zijn vaak een combinatie van verschillende elementen zoals verplichtingen voor energiemanagement; (ambitieuze) doelstellingen voor energiebesparing of beperking van de uitstoot van broeikasgassen; de beschikbaarheid van regelingen voor stimulering, ondersteuning en naleving; en andere verplichtingen, zoals openbare rapportages, certificering en verificatie. Tot nu toe is er echter beperkt inzicht in het proces van het formuleren van ambitieuze doelstellingen voor energie-efficiëntie verbetering of het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen binnen deze programma's, in de gevolgen van de invoering van dergelijke programma's op de verbetering van het energiemanagement, en in de impact van deze programma's op energiebesparing of de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. De centrale onderzoeksvraag van dit proefschrift is als volgt geformuleerd: "Wat is de impact van energie- en broeikasgasmanagement programma’s op het verbeteren van het energiemanagement in de praktijk, het versnellen van de energieefficiëntie verbetering en het beperken van de uitstoot van broeikasgassen in bedrijven?".
DOCUMENT
“Het gebruik van de parameter CO₂/kg melk is bruikbaar en zinvol om de efficiëntie van de productie in uit te drukken, maar niet als kenmerk voor duurzaamheid”, stelt Robert Baars, die onlangs als lector werd geïnaugureerd voor het lectoraat Climate Smart Dairy Value Chains op Hogeschool Van Hall Larenstein.
DOCUMENT
New Public Management heeft het begrip doelmatigheid ontegenzeggelijk op de agenda gezet van het openbaar bestuur. In deze bijdrage wordt bezien hoe het begrip doelmatigheid is verankerd in het openbaar bestuur, welke knelpunten dit heeft opgeleverd en welke oplossingen hiervoor kunnen worden aangedragen. De uitwerking vindt op drie niveaus plaats. Allereerst wordt het begrip doelmatigheid nader uitgewerkt en afgebakend. De mogelijkheden doelmatigheid te bepalen zijn sterk afhankelijk van het soort voortbrengingsproces waarin het wordt gebruikt. Bij sommige voortbrengingsprocessen in de publieke sector is hetgeen wordt voortgebracht goed in maat en getal te vangen. Dat is echter lang niet altijd het geval. De output is vaak onhelder, er bestaat onduidelijkheid over het transformatieproces, of de doel-middel relaties zijn niet duidelijk. De bijdrage gaat vervolgens in op een aantal knelpunten van methodisch-technische, organisatorische en facilitaire aard bij de vertaling van het begrip doelmatigheid naar de praktijk van het openbaar bestuur. Voor de vraag hoe om te gaan met de verschillende contexten waarin het relevant is om tot bepaling van doelmatigheid te komen en ook te gebruiken als basis voor sturing, wordt aansluiting gezocht bij zogenoemde differentiatiemodellen. Het gebruik van deze modellen geeft echter geen antwoord op de vraag waarom een bepaalde mate van doelmatigheid is gerealiseerd en hoe doelmatigheid geoptimaliseerd kan worden. Daarom wordt in deze bijdrage tevens een koppeling naar een handelingsperspectief gemaakt. Daar worden de mogelijkheden tot beheersing van het voortbrengingsproces aan de orde gesteld. Ook is in deze bijdrage een illustratie van deze operationalisatie opgenomen, waarin een onderzoek naar de verlening van bouwvergunningen door gemeenten gepresenteerd wordt. Het geheel sluit af met enkele conclusies.
MULTIFILE
Podcast In deze nieuwe aflevering ga ik in gesprek met Hanke Drop en Joop Berding over een onconventionele maar fundamentele vraag: Kan schoonheid een ideaal zijn in het onderwijs? Wat betekent het om het concept van schoonheid een serieuze plek te geven binnen het curriculum, de pedagogiek en de dagelijkse onderwijspraktijk? We onderzoeken hoe schoonheid zich verhoudt tot kunst, pedagogische idealen en de ontwikkeling van verbeeldingskracht bij kinderen. Wat gebeurt er wanneer scholen niet alleen gericht zijn op kennisoverdracht, maar ook op het stimuleren van creativiteit, makerschap en betekenisvolle ervaringen? Is het artistieke proces wellicht even belangrijk – of zelfs belangrijker – dan het eindproduct? Hanke en Joop reflecteren op het belang van ‘maken’ in relatie tot denken en leren, met inspiratie uit onder andere het werk van Hannah Arendt. We bespreken de rol van de leraar als begeleider van esthetische ervaringen, en hoe kunst ruimte kan creëren voor spel, verwondering en morele vorming binnen het onderwijs. Ook komt de spanning aan bod tussen onderwijs als vormingsproces en het toenemende economische denken, waarbij efficiëntie, meetbaarheid en resultaat centraal staan. Wat betekent dat voor ruimte voor schoonheid en creativiteit in het curriculum? Luister (of kijk) mee – en laat vooral weten wat schoonheid voor jóu in het onderwijs betekent!
LINK
Kwantitatieve studie
DOCUMENT
We hadden het goed bedacht, ergens begin jaren ‘90. De energiesector moest worden geliberaliseerd. Producenten en leveranciers zouden gaan concurreren om de gunst van de klant. De efficiëntie in de sector moest omhoog. De energierekening ging omlaag. De overheid trok zich terug. Een vrije energiemarkt zou het worden.
DOCUMENT
In de afgelopen jaren hebben technologische ontwikkelingen de aard van dienstverlening ingrijpend veranderd (Huang & Rust, 2018). Technologie wordt steeds vaker ingezet om menselijke servicemedewerkers te vervangen of te ondersteunen (Larivière et al., 2017; Wirtz et al., 2018). Dit stelt dienstverleners in staat om meer klanten te bedienen met minder werknemers, waardoor de operationele efficiëntie toeneemt (Beatson et al., 2007). Deze operationele efficiëntie leidt weer tot lagere kosten en een groter concurrentievermogen. Ook voor klanten kan de inzet van technologie voordelen hebben, zoals betere toegankelijkheid en consistentie, tijd- en kostenbesparing en (de perceptie van) meer controle over het serviceproces (Curran & Meuter, 2005). Mede vanwege deze beoogde voordelen is de inzet van technologie in service-interacties de afgelopen twee decennia exponentieel gegroeid. De inzet van zogenaamde conversational agents is een van de belangrijkste manieren waarop dienstverleners technologie kunnen inzetten om menselijke servicemedewerkers te ondersteunen of vervangen (Gartner, 2021). Conversational agents zijn geautomatiseerde gesprekspartners die menselijk communicatief gedrag nabootsen (Laranjo et al., 2018; Schuetzler et al., 2018). Er bestaan grofweg drie soorten conversational agents: chatbots, avatars, en robots. Chatbots zijn applicaties die geen virtuele of fysieke belichaming hebben en voornamelijk communiceren via gesproken of geschreven verbale communicatie (Araujo, 2018;Dale, 2016). Avatars hebben een virtuele belichaming, waardoor ze ook non-verbale signalen kunnen gebruiken om te communiceren, zoals glimlachen en knikken (Cassell, 2000). Robots, ten slotte, hebben een fysieke belichaming, waardoor ze ook fysiek contact kunnen hebben met gebruikers (Fink, 2012). Conversational agents onderscheiden zich door hun vermogen om menselijk gedrag te vertonen in service-interacties, maar op de vraag ‘hoe menselijk is wenselijk?’ bestaat nog geen eenduidig antwoord. Conversational agents als sociale actoren Om succesvol te zijn als dienstverlener, is kwalitatief hoogwaardige interactie tussen servicemedewerkers en klanten van cruciaal belang (Palmatier et al., 2006). Dit komt omdat klanten hun percepties van een servicemedewerker (bijv. vriendelijkheid, bekwaamheid) ontlenen aan diens uiterlijk en verbale en non verbale gedrag (Nickson et al., 2005; Specht et al., 2007; Sundaram & Webster, 2000). Deze klantpercepties beïnvloeden belangrijke aspecten van de relatie tussen klanten en dienstverleners, zoals vertrouwen en betrokkenheid, die op hun beurt intentie tot gebruik, mond-tot-mondreclame, loyaliteit en samenwerking beïnvloeden (Hennig-Thurau, 2004; Palmatier et al., 2006).Er is groeiend bewijs dat de uiterlijke kenmerken en communicatieve gedragingen (hierna: menselijke communicatieve gedragingen) die percepties van klanten positief beïnvloeden, ook effectief zijn wanneer ze worden toegepast door conversational agents (B.R. Duffy, 2003; Holtgraves et al., 2007). Het zogenaamde ‘Computers Als Sociale Actoren’ (CASA paradigma vertrekt vanuit de aanname dat mensen de neiging hebben om onbewust sociale regels en gedragingen toe te passen in interacties met computers, ondanks het feit dat ze weten dat deze computers levenloos zijn (Nass et al., 1994). Dit kan verder worden verklaard door het fenomeen antropomorfisme (Epley et al., 2007; Novak & Hoffman, 2019). Antropomorfisme houdt in dat de aanwezigheid van mensachtige kenmerken of gedragingen in niet-menselijke agenten, onbewust cognitieve schema's voor menselijke interactie activeert (Aggarwal & McGill, 2007; M.K. Lee et al., 2010). Door computers te antropomorfiseren komen mensen tegemoet aan hun eigen behoefte aan sociale verbinding en begrip van de sociale omgeving (Epley et al., 2007; Waytz et al., 2010). Dit heeft echter ook tot gevolg dat mensen cognitieve schema’s voor sociale perceptie toepassen op conversational agents.
DOCUMENT
Het onderwijs bij Zuyd Hogeschool heeft gedurende de coronapandemie een geheel ander karakter. In plaats van fysieke bijeenkomsten op locatie was het onderwijs voornamelijk online. Deze volstrekt andere manier van onderwijs geven en volgen levert nieuwe inzichten op die het waard zijn om vast te leggen en verder te onderzoeken. Om die reden is in april 2020 gestart met de voorbereiding van een onderzoek naar wat studenten en docenten als waardevol ervaren in hun online onderwijs en wat zij daarvan zouden willen behouden in hun onderwijs na de coronapandemie. Vanaf juni is de dataverzameling gestart met een brainstormfase van ideeën (in de vorm van statements) waarvoor alle studenten en docenten van Zuyd Hogeschool werden uitgenodigd. Dat leverde een totaal van 547 statements op. Na een check op relevantie en dubbelingen resteerde een set van 84 statements. Na de zomervakantie tot medio november 2020 zijn deze 84 statements nader onderzocht wederom door alle docenten en studenten uit te nodigen, aangevuld met een uitnodiging aan een groep medewerkers die onderwijskundige rollen en taken vervullen binnen Zuyd Hogeschool. Op basis van de analyses met de 84 statements zijn zeven inhoudelijke thema’s geïdentificeerd, te weten 1 Didactiek, 2 Gebruik Technologie, 3 Planning en roostering, 4 Betrokkenheid, 5 Efficiëntie, 6 Interactie en 7 Randvoorwaarden. Al deze thema’s worden door de ondervraagde studenten en docenten belangrijk geacht en realiseerbaar gevonden. Binnen de clustering van de 84 statements in zeven thema’s is vervolgens nagegaan wat meer dan gemiddeld prioriteit verdient. Dat leidde per thema tot één of meerdere prioriteiten die in de vorm van adviezen in het afsluitende hoofdstuk zijn opgenomen. Daarmee geeft het onderzoek richting aan wat voor de verdere doorontwikkeling van het online onderwijs door studenten en docenten relevant wordt gevonden. Daarbij gaat het altijd om online onderwijs als onderdeel van een opleiding in combinatie met face-to-face onderwijs op locatie. Tot slot maakt het onderzoek helder dat online onderwijs een vraagstuk is dat verschillende aspecten omvat. Het gaat niet alleen om onderwijskundige aspecten, het raakt ook aan de technologie, randvoorwaarden en planning en roostering. Voor de verdere ontwikkeling van het online onderwijs is van belang dat de samenhang tussen deze verschillende aspecten in de werkwijze (van ondersteuners) binnen Zuyd nadrukkelijk op de agenda blijft staan.
DOCUMENT
Door het inzaaien van klaver in grasland kan er meer stikstof worden gebonden. Hierdoor neemt de plantaardige eiwitproductie toe zonder gebruik van kunstmest. Daarnaast zorgen kruiden als cichorei en smalle weegbree voor een hogere stikstof-efficiëntie bij melkkoeien, met een lagere ammoniakemissie tot gevolg. Gewone rolklaver kan ook de methaanproductie verlagen. Klaver- en kruidenrijke graslanden kunnen dus bijdragen aan een duurzame eiwitvoorziening.
DOCUMENT