De term criminele inmenging is reeds onderdeel van het maatschappelijk en criminologisch discours, maar binnen de academische literatuur niet gedefinieerd en geconceptualiseerd. Bij criminele inmenging maken criminele organisaties gebruik van bonafide bedrijven voor de facilitering van criminele bedrijfsprocessen. We introduceren een definitie op basis van empirisch onderzoek en onderscheiden hierbinnen drie vormen hoe bonafide bedrijven als facilitator kunnen optreden. Dit schijnt zowel licht op de vehikelfunctie van ondernemingen als op manieren waarop criminele organisaties die vehikelfunctie aanwenden. Door te illustreren hoe verweving plaatsvindt, hopen we handvatten te bieden om ongewenste verwevenheid te voorkomen.English: Summary:While not a new phenomenon, research on criminal intrusion in (small) businesses is often focussed on the perspective of the criminal, reconstructed after a crime has taken place. In this article we add the perspective of the entrepreneur from the moment he/she is confronted with early signs of possible criminal intrusion. Firstly, we introduce a definition of criminal intrusion, based on 18 cases of (attempted) criminal intrusion in small business: The process by which an actor of a criminal organization turns to and associates with a bona fide corporation, making that corporation a facilitator of criminal business process without its deliberate intent. Secondly, we distinguish three (not necessarily limitative) main practices on how this facilitation of crime takes place within the scope of criminal intrusion in bona fide businesses: 1) a transactional model, which focusses on an exchange of products or services between criminal organizations and businesses; 2) a parasitic relationship where operational processes are abused for criminal gains, and 3) infiltration, in which targeted infiltration, corruption of employees or ‘criminal investment’ takes place to gain a foothold within the business. By introducing a theoretical framework for the categorisation of cases, we hope to further develop the possibilities of (criminological) analysis of criminal intrusion, while simultaneously provide small business owners insights to strengthen their resilience against organised crime.
Een groep samenwerkende bedrijven in de regio Zundert, verenigd in VICOE (Vitale Circulaire Economie) willen hun organische reststromen aan elkaar kunnen leveren, zodat organisch restmateriaal van het ene bedrijf grondstof is voor het andere bedrijf. Hoofddoel hiervan is het krijgen van een vitale bodem en het optimaal benutten van grondstoffen. Het plan is gedegen, de praktijk weerbarstig. Dit onderzoek moet ertoe leiden dat de MKB bedrijven concrete stappen kunnen zetten in het bereiken van een vitale regionale circulaire economie. De bedrijven willen doorgroeien naar een effectiever organische keten c.q. netwerk. Hoewel verschillende productgroepen zoals GFT, maaisel, mest, snoeiafval binnen VICOE zich goed lenen voor hergebruik, is het minder fragmentarisch en op grote schaal in praktijk brengen van hergebruik van ecologische reststromen nog lastig. Veelal door beperkte facilitering van de lokale en provinciale overheden, ook tegelijkertijd ook een van de grootste afnemers van ecologische reststromen, lukt dit nog niet optimaal. Het aanpakken van deze knelpunten vereist samenwerking tussen de samenwerkende partijen in VICOE en overheden. Het project focust op het inzicht krijgen in de mogelijkheden (het HOE) van een betere samenwerking tussen (provinciale en lokale) overheden en bedrijven om de circulariteit van de organische ketens en netwerken verder te verbeteren. De praktijkvragen van de bedrijven zijn vervat in drie deelvragen: 1. Welke verdienmodellen sluiten aan bij de diverse organische reststromen (biomassa) zoals GFT (groeten, fruit en tuinafval), maaisel, mest en snoeiafval? 2. Op welke wijze wordt het beleid bij overheden (lokale en provinciale) inzake ‘bio-based’ en een gezonde bodem en leefomgeving, vormgegeven? 3. Hoe kan de samenwerking tussen bedrijven en overheden praktisch worden vorm gegeven.
Zuyd Hogeschool werkt met de partners van CDKM>Maastricht sinds 2019 aan versterking van de vitaliteit en toekomstbestendigheid van Maastrichtse wijken. Zuyd wil deze samenwerking opschalen van de lokale samenwerking naar een meer regionale samenwerking: ‘ (CDKM>Limburg - Univers©ity ). Zuyd ziet de regio als belangrijke leeromgeving voor studenten en wil met studenten, docenten en onderzoekers betekenisvol zijn voor de regio. Zuyd is met onderwijs en onderzoek (O&O) betrokken in drie vestigingssteden (Maastricht, Heerlen, Sittard-Geleen) urban living labs (ULL’s) via CDKM>Maastricht en het lectoraat Smart Urban Redesign (SURD). Zowel bij de consortiumpartners als bij Zuyd bestaat de behoefte om de multidisciplinaire samenwerking bij -en de coördinatie van- O&O m.b.t maatschappelijke opgaven in de drie steden te versterken. Hiertoe wordt het O&O van Zuyd in de 3 steden gebundeld in 3 bestaande ULL’s met elk een eigen maatschappelijke context. CDKM>Limburg gaat het organisatiemodel en de (kennis)infrastructuur vormen voor duurzame en grootschalige verbinding van O&O van Zuyd met de maatschappelijke opgaven in de 3 living labs. Het implementatieplan voor CDKM>Limburg richt zich op het ontwikkelen en implementeren van dit organisatiemodel en deze (kennis)infrastructuur. De samenwerking tussen de bestaande onderwijsprogramma’s van de vijf Zuyd faculteiten garandeert een multidisciplinaire en grootschalige inzet van studenten t.b.v. maatschappelijke opgaven in de ULL’s. Binnen CDKM>Maastricht zijn al positieve ervaringen opgedaan met de multidisciplinaire samenwerking tussen studenten, docenten en onderzoekers. CDKM>Limburg bouwt hier verder op en richt zich m.n. op het verbinden van bestaand O&O van de academies met de 3 ULL’s. Vanuit die samenwerking zullen ook nieuwe initiatieven worden ontwikkeld, zoals instellingsbrede challenges rondom specifieke maatschappelijke opgaven en een multidisciplinair afstudeeratelier. Het beoogde CDKM>Limburg organisatiemodel functioneert zowel top down (vanuit maatschappelijke opgaven en onderzoek agenda’s van de consortiumpartners) als bottom up (vanuit leerdoelen en competentieontwikkeling).
Met dit project brengen we teamcompetenties in kaart bij het effectief en vitaal samenwerken op afstand door teams in het mkb. Een dergelijk overzicht is dringend gewenst vanwege de nieuwe realiteit die is ontstaan door de gevolgen van de coronapandemie voor de manier waarop mensen samenwerken. In de nieuwe realiteit wordt meer op afstand samengewerkt (Hamersma, De Haas en Faber 2020). Daarnaast blijkt uit internationaal onderzoek dat een aanzienlijk deel van de thuiswerkers verwacht na de pandemie vaker thuis te werken dan daarvoor (Barrero, Bloom & Davis 2020, McCarthy et al. 2020). Hoe blijven medewerkers na de pandemie hybride (deels op locatie en deels op afstand) op een goede manier met elkaar samenwerken? Welke vaardigheden vraagt dat? Samenwerken op afstand doet bijna vanzelfsprekend een nadrukkelijk beroep op digitale vaardigheden, maar ook andere vaardigheden zijn belangrijk, zoals die gericht op de teamprestatie, strategie en het verwerven en op peil houden van noodzakelijke kennis (vgl. Hackman & Wageman 2005). Inzicht in de huidige en gewenste samenwerkingsvaardigheden is noodzakelijk om teams (in het mkb) op afstand blijvend effectief en vitaal te kunnen laten functioneren. Medewerkers in teams (in het mkb) moeten hun vaardigheden ontwikkelen om op een goede en gezonde manier effectief met elkaar te kunnen blijven samenwerken. Gebeurt dit niet, dan kan dat leiden tot een verminderde effectiviteit van teams en daardoor tot verlies van werkgelegenheid en extra kosten. Het projectconsortium verkent en inventariseert in een learning community deze vaardigheden en maakt de ontwikkelbehoefte van de betrokkenen in de nieuwe situatie duidelijk. Uitgangspunt daarbij is de leerbehoefte per team en van de medewerkers in het team. Ook maakt het project duidelijk hoe deze behoefte (later) kan worden vormgegeven, aansluitend bij de manier van leren van het team.