Als het bewegingsonderwijs bijdraagt aan de motorische vaardigheid van leerlingen, zou dit er in theorie toe kunnen leiden dat ze meer gaan sporten en bewegen in hun vrije tijd. Maar hoe aannemelijk is die theorie?
Tijdens de landelijke KVLO-studiedag basisonderwijs op 9 november 2016 werd een workshop verzorgd waarin dieper werd ingegaan op de kaders van beweegstimulering binnen het basisonderwijs. De nadruk lag op hoe het enorme potentieel rondom basisscholen en vakdocenten LO via systeemdenken en systeemveranderingen een (nog) sterkere maatschappelijke rol kan vervullen om fysieke inactiviteit en zitgedrag bij kinderen tegen te gaan en beweging te stimuleren. Dit artikel beschrijft kernelementen die tijdens deze workshop zijn behandeld en geeft indicaties hoe een integrale aanpak in de schoolomgeving, waar bewegingsonderwijs en de vakdocent LO een belangrijk onderdeel van uit maken, bij kan dragen aan actievere kinderen.
Om te zien hoe sociale samenhang vandaag vorm krijgt, hebben we twee case studies van activiteiten die bewoners van Meerzicht gezamenlijk ondernemen beschreven. Het gaat dan specifiek om regelmatig terugkerende activiteiten met een gemeenschappelijk doel, die mensen samenbrengen. Dat is van belang omdat juist de herhaling en doelgerichtheid sociale connecties mogelijk maakt. Deze connecties zijn van belang vanwege hulpbronnen zoals: informatie; diensten; materiële goederen en vertrouwen. In het geval van het vissen zien we een afname van sociale verbanden via het verenigingsleven. De in Meerzicht gevestigde hengelsportvereniging Het Pontje heeft duidelijk last van een vergrijzend kader. Maar we zien tegelijkertijd een gemeenschap van vissers in het Westerpark. Vissers die komen alleen of in kleine groepjes, waarbij men de andere vissers groet of een praatje maakt. Recent landelijk onderzoek onder sportvissers (Mulier instituut, 2017) sluit hier goed op aan. Het gaat veel vissers om natuurbeleving en om het tot rust komen. Daarnaast noemen, met name jongeren (16-20 jaar), gezelligheid en sociale contacten als belangrijk motief. Contact met andere vissers is vooral gericht op uitwisselen van kennis omtrent vistechnieken en op het leren kennen van andere mensen. Ook bij het moestuinieren valt op dat dit een plek/activiteit is die je alleen doet (rust geeft) en toch ook samendoet. De SCPstudie Tussen groen en grijs (2016) gaat ook in op de sociale kanten van tuinieren. Onderzoek laat zien dat op volkstuinen met een heterogene groep tuinders bridging mogelijk is. ‘De kracht van het kleine ontmoeten’ wordt het genoemd. Volkstuinen hebben als bijzonder kenmerk dat het contact veel non-verbaal verloopt: de onderlinge relaties worden in eerste instantie door ‘zichtbaarheid’ en ‘nabijheid’ gevormd. Mensen worden hier dus minder snel uitgesloten op basis van taal, beroep of woonplek. Het is bijzonder om te zien dat hier zowel bewoners uit Meerzicht- West, als uit Meerzicht-Oost actief zijn. Alle aspecten van sociale samenhang zijn we in Meerzicht tegen gekomen: ● ‘contact en ontmoeting’: Denk aan contact tussen buren, of ontmoetingen in de openbare ruimte. ● ‘sociaal netwerk en dingen samendoen’: We hebben voorbeelden gehoord van moeders die samen met de kinderen naar de Stadsboerderij gaan; mensen die samen wandelen, koffiedrinken of vissen natuurlijk. ● ‘wederzijdse hulprelaties’: Buren helpen en/of ondersteunen elkaar. ● ‘gezamenlijke activiteiten’: Er zijn diverse plekken waar men in georganiseerd verband vrijwilligerswerk kan doen, zoals sportclubs, de moestuinvereniging en de voedselbank. Er is een groot aantal bewonerscommissies actief. Debuurtvereniging in de Waterbuurt is een initiatief dat door buurtbewoners gedragen wordt. Hier spelen ‘best persons’ een belangrijke rol. De hier beschreven casussen geven het belang van aan van activiteiten die bewoners in lossere verbanden min of meer gezamenlijk ondernemen. Ook de plekken waar vrijwilligers werken hebben eenzelfde functie als knooppunt van sociale connecties.
Jaarlijks worden er in Nederland meer dan 1.6 miljoen mensen opgenomen in het ziekenhuis. Een ziekenhuisopname gaat voor veel mensen gepaard met verlies van conditie en een langdurig herstel. Fysieke inactiviteit van de patiënt gedurende de ziekenhuisopname is een belangrijke reden voor de afname van de zelfredzaamheid. Zonder medische noodzaak liggen patiënten 60-90% van de tijd in bed terwijl onderzoek laat zien dat spierkracht met 1 tot 5% per dag bedrust kan afnemen. Het beweeggedrag van de patiënt heeft in het ziekenhuis echter geen hoge prioriteit. Aan de andere kant laat literatuur zien dat het stellen van doelen (‘goal setting’) en het monitoren van eigen lichaamsfuncties (‘self-monitoring’) twee effectieve strategieën zijn om gedragsverandering teweeg te brengen. Binnen verschillende beweeginterventies bleek een stappendoel hét succesvolle ingrediënt. Daarom heeft consortiumpartner UMC Utrecht het initiatief genomen om fysieke activiteit als nieuwe maat te introduceren in de klinische zorg. Zij hebben recent in samenwerking met MKB-partijen Peercode en Pam een koppeling gerealiseerd met een beweegsensor en hun elektronisch patiëntendossier. Middels deze beweegsensor kan het beweeggedrag gemeten worden van patiënten waarmee bewegen als objectieve maat beschikbaar wordt voor zorgverleners én patiënten. Ondanks de technische koppeling, wordt het systeem nog weinig gebruikt. Fysiotherapeuten en verpleegkundigen werkzaam in het UMC Utrecht vragen naar concrete handvatten voor gepersonaliseerde inzet van het systeem. Zonder concreet plan of interventie voor zorgverleners en patiënten, bestaat het risico dat deze zorginnovatie niet of suboptimaal geïmplementeerd wordt, zoals vaak bij technologische innovaties gebeurt. Door met de Hogeschool Utrecht te gaan samenwerken zal, met studenten en medewerkers uit het werkveld, een beweegdoelinterventie worden ontwikkeld passend bij de behoeftes van zorgverleners en patiënten in de klinische setting om daarmee de kans op adoptie in de zorg te vergroten van deze veelbelovende technische innovatie.
Je leven steeds langer maar brengen die extra jaren niet in goede gezondheid door. Hierdoor neemt de vraag naar zorg toe.Tegelijk neemt het aantal mensen dat professionele zorg- en mantelzorg kan leveren af. In heel Nederland, maar zeker in hetNoorden waar krimp en vergrijzing relatief sterk zijn, zorgt dit voor druk op het gezondheidssysteem. Daarnaast is er een grotegroep mensen met één of meer chronische aandoeningen zoals COPD, obesitas en kanker en psychische klachten zoalsdepressie en chronische stress. Het goede nieuws is dat deze aandoeningen vaak te voorkomen zijn door een gezondereleefstijl. Om de toenemende druk op het gezondheidssysteem af te remmen zijn interventies gericht op de preventie daaromvan groot belang.In de huidige praktijk komt een sluitende preventieve aanpak bij mensen met gezondheidsrisico’s onvoldoende van de grondomdat de inzet te versnipperd en onvoldoende consistent is. Ook is er o.a. geen betaaltitel en daarmee geen tijd bijprofessionals in de gezondheidszorg. Voor een dergelijke omslag is het noodzakelijk dat er ruimte komt om als gemeenten enzorgverzekeraars gezamenlijk te kunnen investeren in preventie. In de in mei jl. gepubliceerde Landelijke NotaGezondheidsbeleid 2020-2024 is een eerste aanzet gegeven voor de aanpak van de belangrijkste gezondheidsvraagstukkensubsidieaanvraag_relevantie_disciplines_digitaal / GrantApplication-Relevance_discipline_digitalDossier nummer / Dossier number: 50-55505-98-201CONCEPTAangemaakt door ProjectNet / Generated by ProjectNet: 25-11-2020 13:44 2volgens het principe Health in All Policies. In het Nationaal Preventie Akkoord (NPA) wordt de wens voor een lokale vertalinggeuit, met de gemeente als regisseur samen met maatschappelijke partners. Ook wordt daarin de verbinding met NationaalSportakkoord en regionale zorgafspraken gelegd. Het in januari 2020 gestarte Preventie Overleg Groningen (POG) is hetregionale antwoord op deze gewenste ruimte voor preventie. Het POG is conform het NPA ontstaan vanuit de behoefte van dedeelnemende partijen om intensiever samen te werken, om meer samenhang aan te brengen tussen elkaars beleid en om vanelkaar te leren. Deze subsidieaanvraag sluit naadloos aan op de programmalijn van het POG; ‘Veilige en gezondeleefomgeving.’ Binnen deze lijn is het doel om een omgeving in te richten die uitnodigt tot gezond gedrag en ontmoeting. Hetversterken van gezondheid en welzijn van inwoners in hun eigen omgeving, waarbij preventie, ondersteuning en zorg insamenhang worden gebracht.De Ieefstijlproblematiek in Groningen uit zich vooral op het terrein van overgewicht, inactiviteit, roken en psychischeaandoeningen. Dit blijkt onder meer uit het onlangs verschenen Regiobeeld Noord (Menzis, 2020). Gemiddeld sporten erminder mensen in Groningen vergeleken met het gemiddelde van heel Nederland. Door het gezonder maken van de werk- enleefomgeving is er nog een aanzienlijke gezondheidswinst te behalen (VTV 2018). Dit aandeel ligt tussen de 4% (milieu) en19% (gedrag). Zorgkosten kunnen worden verlaagd door hierop in te zetten. Een gezonde fysieke leefomgeving kan bijdragenaan bijvoorbeeld de vermindering van eenzaamheid en overgewicht.Het is dan zaak om interventies zo goed mogelijk te laten aansluiten op de plaatselijke context en met draagvlak van debewoners. Dat de ene gemeente de andere niet is, blijkt ook uit het Regiobeeld Noord van Menzis, waarbij er grotegezondheidsverschillen bestaan tussen en binnen gemeenten. Dit benadrukt de urgentie voor een contextspecifiekepreventieaanpak
Voldoende bewegen, genoeg slapen en de hoeveelheid zitten en beeldschermgedrag beperken is een vereiste voor een gezonde groei en ontwikkeling van jonge kinderen. Daarnaast wordt in de jongste levensfase de basis gelegd een leven lang bewegen door de ontwikkeling van motorische vaardigheden en het aanleren van actieve beweegroutines. De afgelopen jaren zijn de beweegpatronen van (jonge) kinderen steeds ongezonder geworden en de WHO heeft de toenemende fysieke inactiviteit wereldwijd bestempeld als een urgent probleem. Het doel van dit project is het ontwikkelen van een tool (checklist) om via een ‘whole systems approach’ een gezond 24-uurs beweeggedrag te stimuleren voor kinderen van 0 tot 6 jaar. Deze tool, bedoeld voor meerdere stakeholders zoals gemeenten, kinderopvang- en schooldirecteuren of leerkrachten en pedagogisch professionals, kan de basis vormen voor bewustwording, het ondernemen van actie, toetsing en mogelijk wet- en regelgeving. Items op de checklist zullen onder andere gericht zijn op beleid, scholing van leerkrachten en pedagogisch professionals, interactievaardigheden en de fysieke omgeving. De voorgestelde samenwerking tussen kennispartners in Nederland, Noorwegen en België in combinatie met de adviesraad zorgt voor een unieke basis om de ontwikkeling, implementatie, duurzame inzet en borging van deze tool succesvol te laten verlopen. Het project sluit daarbij ook naadloos aan bij de opgestelde landelijke kennisagenda rondom ‘van jongs af aan vaardig in beweging’ en is in lijn met de Europese onderzoek en innovatieagenda van Horizon Europe 2025-2027. De krachtige internationale netwerkvorming voorziet in een duurzaam karakter door een inhoudelijke expertise matching waarin partners van elkaar kunnen leren en hierdoor een sterke wisselwerking kan plaatsvinden, waarmee een krachtige (inter)nationale positie op het gebied van gezond, actief opgroeien van jonge kinderen kan worden ingenomen. Daarnaast heeft de (kennis)netwerkvorming een positieve weerslag op de regionale ‘twee-snelheden-uitdaging’ waarmee de Brainportregio kampt door een sterke internationale instroom van kenniswerkers.