Het Protocol Hoger Onderwijs is een inhoudelijke handreiking voor HO-instellingen (HBO en WO) om de begeleiding van dyslectische studenten te optimaliseren. Dit Protocol is ontwikkeld in het kader van het door OCW geïnitieerde Impulsproject 2004 onder regie van Handicap + Studie. De ontwikkelaars van dit protocol hebben dankbaar gebruik gemaakt van de praktijkgerichte suggesties van studenten en docenten van Fontys Hogescholen. Primaire doelgroep: studenten, docenten en studieloopbaanbegeleiders van HO-instellingen. Verder: beleidsmakers op instellingsniveau en tweedelijns begeleiders (studentendecanen, studentenpsychologen), raden van bestuur, professionaliseringscoördinatoren, medezeggenschapsraden en studentenfracties. Bij het boek is een dvd ontwikkeld waarin studenten en docenten aan het woord zijn over het omgaan met de belemmeringen die de functiebeperking met zich meebrengt. Op de bijgeleverde cd-rom zijn documenten voorhanden die ingezet kunnen worden bij de begeleiding van dyslectische studenten.
Een inclusieve arbeidsmarkt is nog belangrijker geworden sinds de invoering van het VN-Verdrag Handicap. Switchen tussen arbeidsmatige dagbesteding en beschut werk kan daarbij belangrijk zijn. Wat zijn de ervaringen hiermee?
BackgroundSeveral conditions and diseases can result in speech problems that can have a negative impact on everyday functioning, referred to as communicative participation. Subjective problems with acquired speech problems are often assessed with the speech handicap index (SHI). To assess generic participation problems, the Utrecht Scale for Evaluation of Rehabilitation–Participation (USER-P) questionnaire is frequently used. The English questionnaire Communicative Participation Item Bank—short form (CPIB short form) is a 10-item valid, reliable instrument that assesses communicative participation. In the absence of a Dutch equivalent, translation and validation of the CPIB short form was required.AimsTo translate the CPIB short form into Dutch, and to determine its psychometric properties for the group of adults with speech problems resulting from a neurological aetiology or head and neck cancer.Methods & ProceduresTranslation of the CPIB short form was performed following the instructions of the European Organisation for Research and Treatment for Cancer (EORTC). In a cross-sectional multi-centre study, participants completed the Dutch CPIB short form together with the SHI and USER-P, and the CPIB a second time after 2 weeks. We assessed internal consistency and test–retest reliability of the CPIB. Construct validity was assessed based on correlations with SHI, USER-P and speech assessments.Outcomes & ResultsIn the validation study, 122 participants were included: 51 with dysarthria due to different neurological disorders, 48 with speech problems due to head and neck cancer treatment and 23 healthy controls. Internal consistency of the items was high (Cronbach's alpha = 0.962), the intraclass correlation coefficient (ICC) for test–retest reliability was high 0.908 (95% CI = 0.870–0.935). Construct validity was supported by a strong correlation between the Dutch CPIB short form and the SHI total score (SHI total rs = 0.887) and a moderate correlation between the Dutch CPIB-10 and the USER-P subscales (USER-P Frequency rs = 0.365; USER-P restrictions and USER-P satisfaction rs = 0.546). A moderate correlation was found between the Dutch CPIB-10 and the speech performance assessments (degree of distortedness r = −0.0557; p ≤ 0.001; degree of intelligibility r = 0.0562).Conclusions & ImplicationsThe Dutch CPIB short form provides a valid and reliable tool for clinical practice and research purposes. It allows clinicians to start using this PROM in clinical and research practice to systematically investigate the impact of the speech problems on communicative participation in a Dutch-speaking population.What this paper addsWhat is already known on the subjectCommunicative participation allows people to take part in life situations, but can be affected by acquired speech problems. The CPIB is a patient-reported outcome measure for the assessment of this concept. For the English language the 46-item bank and a 10-item short form is available.What this paper adds to existing knowledgeThis paper describes the process of translation of the CPIB short form into Dutch, and confirms its reproducibility and validity.What are the potential or actual clinical implications of this work?With this validated Dutch version of the CPIB short form available, professionals can implement this tool in clinical and research practice to systematically evaluate communicative participation.
Wereldwijd wordt taal dé indicator genoemd van het welbevinden van kinderen. Een niet goed verlopende taalontwikkeling heeft grote impact op het emotioneel welbevinden van kinderen. Ongeveer 7% van alle kinderen heeft een taalontwikkelingsstoornis. Taalontwikkelingsstoornissen gaan vaak gepaard met andere ontwikkelingsproblemen. Taalexperts zien vaak motorische problemen bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Aan de andere kant zien bewegingsexperts vaak taalproblemen bij kinderen met motorische stoornissen. Kinderen met taalstoornissen én motorische stoornissen hebben een dubbele handicap; schoolse, sociale en fysieke activiteiten vormen een uitdaging. Vroege identificatie en behandeling van kinderen met taal- en motorische stoornissen is van cruciaal belang om hun kansen op maatschappelijke participatie te vergroten. Taalstoornissen en motorische stoornissen kunnen al goed worden opgespoord. Echter, taalexperts en bewegingsexperts geven aan handvatten nodig te hebben om in een vroeg stadium onderscheid te kunnen maken tussen hardnekkige neurologische stoornissen en tijdelijke achterstanden in taal en motoriek. Het maken van dit onderscheid is belangrijk voor de keuze van het juiste zorgtraject. De verwachting is dat taalproblemen in combinatie met motorische problemen kan duiden op een onderliggende neurologische stoornis. Deze informatie zou zowel taalexperts als bewegingsexperts in staat kunnen stellen om al voor het vijfde levensjaarjaar een neurologische ontwikkelingsstoornis in taal en/of motoriek te identificeren en te onderscheiden van niet-neurologische taal- en motorische achterstanden. De missie van BEPTOS is om samen met taalexperts en bewegingsexperts een vroegere diagnose van taal- en motorische stoornissen mogelijk te maken, zodat de juiste zorg kan worden ingezet en de kans op maatschappelijke participatie van jonge kinderen vergroot kan worden. Deze missie sluit aan bij NWA-route Jeugd in ontwikkeling bij het Thema Gezondheid & Zorg en het geven van een kansrijke start aan kinderen met behulp van een interprofessionele gezondheidsaanpak.
In deze SPRONG-groep staan jongeren en (jong) volwassenen die op langdurige zorg zijn aangewezen centraal. Samen willen we participatiemogelijkheden bevorderen, zodat jongeren en (jong) volwassenen in kwetsbare situaties en posities in hun eigen leefomgeving kunnen floreren. Om dat te kunnen realiseren is het nodig dat er geredeneerd wordt vanuit de gehele levensloop van zorgvragers. Jeugdzorg, Gehandicaptenzorg en GGZ gaan hierin samen optrekken. Ons doel is dat zorg- en welzijnsprofessionals met jongeren en (jong) volwassenen en hun netwerk en met elkaar vanuit de onderliggende waarden sociaal, inclusief en relationeel BETEKENISVOL SAMENWERKEN. Met ons kennisnetwerk verdiepen en onderbouwen we deze visie verder en maken we ons hard voor het includeren van de stem en positie van jongeren en (jong) volwassenen en hun gezinnen zelf, zodat innovatie van binnenuit gebeurt. Hiertoe vormen we een krachtige SPRONG -groep die bestaat uit: 12 Lectoraten van vier verschillende Hogescholen 12 Ervaringsdeskundigen 11 Werkveldpartners vanuit Jeugdzorg, GGZ en Gehandicaptenzorg 3 Universiteiten 3 belangenverenigingen 2 Kenniscentra 2 Gemeenten 1 Beroepsvereniging De SPRONG-groep BETEKENISVOL SAMENWERKEN zal zich de komende jaren richten op: het agenderen van de sociale aspecten van innovatie die nodig zijn om voldoende participatiemogelijkheden te scheppen, het ontwikkelen van onderwijs voor meer dan 3000 studenten in het sociale domein, het verbeteren van de eigen onderzoeksorganisatie om onderzoek met mensen in kwetsbare situaties en posities recht te kunnen doen en het implementeren van nieuwe inzichten uit de bij de SPRONG-groep betrokken zorginnovaties in het werkveld en in het onderwijs. In de tweede periode van de SPRONG-groep willen we graag uitbreiden met (internationale) partners vanuit zorgtechnologie en kunst. Hierdoor kunnen we winnen aan zeggingskracht en impact waarbij ook technologische inzichten kunnen worden benut en kan geleerd worden om anders te kijken en te confronteren en te bevragen wat vanzelfsprekend lijkt.
Taalexperts zien vaak motorische problemen bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Aan de andere kant zien bewegingsexperts vaak taalproblemen bij kinderen met motorisch stoornissen. Kinderen met taalstoornissen én motorische stoornissen hebben een dubbele handicap. Vroege identificatie en behandeling van kinderen met taal- en motorische stoornissen is van cruciaal belang om hun kansen op maatschappelijke participatie te vergroten.Taalstoornissen en motorische stoornissen kunnen al goed worden opgespoord. Echter, taalexperts en bewegingsexperts geven aan handvatten nodig te hebben om in een vroeg stadium onderscheid te kunnen maken tussen hardnekkige neurologische stoornissen en tijdelijke achterstanden in taal en motoriek. Het maken van dit onderscheid is belangrijk voor de keuze van het juiste zorgtraject.De verwachting is dat taalproblemen in combinatie met motorische problemen kan duiden op een onderliggende neurologische stoornis. Deze informatie zou zowel taalexperts als bewegingsexperts in staat kunnen stellen om al voor het vijfde levensjaar een neurologische ontwikkelingsstoornis in taal en/of motoriek te identificeren en te onderscheiden van niet-neurologische taal- en motorische achterstanden.