Leerkrachten basisonderwijs ervaren dat de verschillen tussen leerlingen toenemen. De samenstelling van de schoolpopulatie wordt diverser en de huidige generatie leerlingen heeft meer dan voorheen specifieke interesses en behoeften. De veranderende maatschappij en jeugdcultuur waarin nieuwe communicatiemiddelen een dominante rol spelen, hebben daar volgens velen een rol in gespeeld (Inspectie van het Onderwijs, 2006; Kok, 2003). Ook de instroom van migranten en beleidsprogramma’s als ‘Weer Samen Naar School’ en de 'Regeling Leerlinggebonden Financiering’ hebben eraan bijgedragen dat de leerkracht voor de klas steeds meer geconfronteerd wordt met een groep leerlingen met zeer uiteenlopende behoeften (Oostdam, Peetsma & Blok, 2007). Daar komt nog bij dat op schoolniveau problemen sneller en beter gesignaleerd en gediagnosticeerd worden, waardoor eventuele verschillen tussen leerlingen scherper in beeld komen. Op dit moment wordt bijvoorbeeld steeds vaker een ‘rugzakje’ (een persoonsgebonden financiering) aangevraagd om ook kinderen met taal- en spraakproblemen, lichamelijke beperkingen en gedragsproblemen te kunnen laten deelnemen aan het reguliere basisonderwijs. De verwachting bij de introductie van deze rugzakregeling in 2003 was dat de groei van het speciaal onderwijs zou afnemen. Deze verwachting is niet uitgekomen. Naast een explosieve toename van het aantal rugzakleerlingen in het reguliere onderwijs is er nog steeds sprake van een stijging van het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Om de stijgende kosten het hoofd te kunnen bieden, wil de overheid in de toekomst naar een ander systeem voor zorgleerlingen. Zo liggen er plannen om vanaf 2011 de zogeheten ‘zorgplicht’ in te voeren. Schoolbesturen mogen een zorgleerling dan niet meer weigeren. Elke leerling moet een plek krijgen op een van de scholen die onder het bestuur vallen of er moet gezocht worden naar een passende oplossing. Deze toekomstige ontwikkelingen zullen een extra taak neerleggen bij basisscholen om goed in te spelen op de verschillen tussen leerlingen
De laatste ontwikkelsessie van het thema Talentontwikkeling staan we stil bij het feit dat uiteindelijk brede ontwikkelingsstimulering bedoeld wordt met deze term. Het gaat niet over uitzonderlijke begaafdheid maar het gelegenheid bieden aan jonge kinderen om hun sterke kanten te ontwikkelen. De omgeving speelt een belangrijke rol door ondersteuning en brede ervaringen te bieden zodat kinderen vaardigheden en zelfvertrouwen kunnen ontwikkelen.
MULTIFILE
Jongeren ervaren in toenemende mate schoolstress en prestatiedruk. Een deel van hen kan hierdoor (tijdelijk) niet naar school, zoals blijkt uit een groeiend aantal verzuimmeldingen en thuiszitters. In sommige gevallen lopen de problemen zo hoog op dat er jeugdhulp nodig is. Het onderzoeksproject Mentaal Kapitaal van de Regionale Kenniswerkplaats Jeugd en Gezin Centraal heeft als doel kennis te vergroten omtrent de oorzaken en oplossingsrichtingen voor deze schoolgerelateerde problematiek. In dit rapport worden de bevindingen van de eerste deelstudie beschreven, waarin werd onderzocht welke risico- en beschermende factoren een rol spelen bij ongezonde schoolstress, prestatiedruk, schoolverzuim/thuiszitten en schooluitval.
Veel leraren kennen de verschillen tussen hoogintelligente en hoogbegaafde leerlingen niet. Dit zorgt voor handelingsverlegenheid. Enerzijds bij het signaleren van de leerling, anderzijds bij het afstemmen van begeleiding op de onderwijsbehoeften en dat in de klas tot uitvoer brengen. Hoogbegaafde leerlingen die onderpresteren worden vaak niet opgemerkt of voor lastig aangezien. Als hoogbegaafdheid wel vroeg gesignaleerd wordt, duikt vaak het vooroordeel op dat hoogbegaafde leerlingen er vanzelf wel zullen komen, waardoor de juiste begeleiding niet wordt gegeven. Dit alles brengt met zich mee dat hoogbegaafde leerlingen last kunnen krijgen van demotivatie, dat ze gaan onderpresteren, zich lastig gedragen of zelfs depressief kunnen worden. In dit onderzoeksproject wordt onderzocht of serious gaming kan ondersteunen in het creëren van meer inzicht bij leraren in hoogbegaafdheid en in het effect van hun eigen gedrag in relatie tot een hoogbegaafde leerling. Zodat ze vervolgens hun pedagogisch-didactische vaardigheden met betrekking tot begeleiding van hoogbegaafde leerlingen kunnen verbeteren. Uitgangspunten zijn het vergroten van kennis over het onderwerp bij de leraar en het veranderen van attitude en gedrag door de denk- en belevingswereld van het hoogbegaafde kind te laten ervaren. Interactie en een open houding zijn belangrijke randvoorwaarden. Gaming is een methodiek voor het verbeteren van de interactie en participatie. De game als concrete tool, versterkt met een didactische handleiding, stimuleert de motivatie om te ontdekken wat onderlinge verschillen zijn. Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat serious gaming succesvol kan worden ingezet in een educatieve, sociale setting.
Veel leraren kennen de verschillen tussen hoogintelligente en hoogbegaafde leerlingen niet. Dit zorgt voor handelingsverlegenheid. Enerzijds bij het signaleren van de leerling, anderzijds bij het afstemmen van begeleiding op de onderwijsbehoeften en dat in de klas tot uitvoer brengen. Hoogbegaafde leerlingen die onderpresteren worden vaak niet opgemerkt of voor lastig aangezien. Als hoogbegaafdheid wel vroeg gesignaleerd wordt, duikt vaak het vooroordeel op dat hoogbegaafde leerlingen er vanzelf wel zullen komen, waardoor de juiste begeleiding niet wordt gegeven. Dit alles brengt met zich mee dat hoogbegaafde leerlingen last kunnen krijgen van demotivatie, dat ze gaan onderpresteren, zich lastig gedragen of zelfs depressief kunnen worden. In dit onderzoeksproject wordt onderzocht of serious gaming kan ondersteunen in het creëren van meer inzicht bij leraren in hoogbegaafdheid en in het effect van hun eigen gedrag in relatie tot een hoogbegaafde leerling. Zodat ze vervolgens hun pedagogisch-didactische vaardigheden met betrekking tot begeleiding van hoogbegaafde leerlingen kunnen verbeteren. Uitgangspunten zijn het vergroten van kennis over het onderwerp bij de leraar en het veranderen van attitude en gedrag door de denk- en belevingswereld van het hoogbegaafde kind te laten ervaren. Interactie en een open houding zijn belangrijke randvoorwaarden. Gaming is een methodiek voor het verbeteren van de interactie en participatie. De game als concrete tool, versterkt met een didactische handleiding, stimuleert de motivatie om te ontdekken wat onderlinge verschillen zijn. Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat serious gaming succesvol kan worden ingezet in een educatieve, sociale setting. We beogen een serious game te ontwikkelen voor twee spelers: de leraar en de hoogbegaafde leerling. Een hoogbegaafde leerling en een leraar zoeken elk op hun eigen niveau een weg en creëren daarmee onbekende perspectieven voor hun medespeler. Het beoogde resultaat is een verbeterd inzicht in hoogbegaafdheid en onderwijsbehoeften zodat de leraar beter kan begeleiden en het onderwijs beter kan afstemmen op de onderwijsbehoeften van hoogbegaafde leerlingen.
In Nederland zijn ongeveer 15.000 leerlingen tussen zeven en twintig jaar die om uiteenlopende redenen niet naar school gaan. In de drie noordelijke provincies zijn dat ongeveer 4000 jongeren. Oorzaken liggen vaak in psychosociale problemen, zoals depressie, autisme en hoogbegaafdheid. Om dichter bij een oplossing te komen, werken wij sinds november 2021 in het KIEM-onderzoek Ontwikkelrecht samen met zorg-, onderwijs-, en cultuurinstellingen. In het project stimuleren we de thuiszittende jongeren door middel van kunstlessen van kunststudenten tot het zetten van de stap terug richting school. In Ontwikkelrecht II gaan we een belangrijke kennislacune onderzoeken die uit Ontwikkelrecht naar voren kwam. Onbekend is namelijk hoe de gevonden werkende principes en expertise duurzaam toegankelijk gemaakt kunnen worden binnen het netwerk van samenwerkende partijen. Het netwerk streeft naar het doorontwikkelen van de ingezette veranderingen, maar herkent tevens dat er nog geen sprake is van een gezamenlijk visie of stabiele samenwerkingsstructuur. Dat leidt tot de volgende onderzoeksvraag, die we in Ontwikkelrecht II gaan onderzoeken: Hoe kunnen we de werkende elementen van de kunstinterventies en de praktijkexpertise van de zorginstellingen toegankelijk maken voor de samenwerkende partners in het consortium? Deze hoofdvraag valt uiteen in de volgende deelvragen: 1. Welke werkende principes uit de kunstroute zijn overdraagbaar naar andersoortige interventies, door bijvoorbeeld de PABO-Zorgopleiding? 2. Welke plek kan de praktijkexpertise van zorgmedewerkers krijgen in het curriculum van educatieve opleidingen van de Hanzehogeschool? 3. Welke nieuwe manieren zijn er voor Mkb’ers uit de cultuursector om inclusiever samen te werken door het duurzaam betrekken van nieuwe doelgroepen? 4. Wat zijn de ingrediënten van een toekomstvisie voor een ontwikkelingsgerichte transdisciplinaire samenwerking binnen het consortium?