Background: To be accountable to laws and regulations, healthcare professionals spend more than 40% of their time on administrative tasks. The Compulsory Mental Healthcare Act (CMHA) was introduced in Dutch mental healthcare in 2020. It was hypothesized that this legislative amendment would raise the administrative burden for some care professionals. Pilot studies in 2020 and 2021 visualized the exponentially rise of the administrative burden for care professionals, especially psychiatrists due to the transition. However the total response was too small and not generalizable. Aim: gain more nationwide insight in the hypothesized raise of administrative burden of psychiatrists due to the implementation of the CMHA. Method: Under the leadership of an advisory board of three medical director psychiatrists, a Likert scale questionnaire was further developed to investigate the administrative burden of psychiatrists in the Netherlands before and after transition. Open-ended questions provided the opportunity for feedback from the psychiatrists. The study was supported by the Department of Medical Directors (DMD) of The Netherlands Psychiatric Association (NPA). Results: all mental health institutions members of the DMD of the NPA received an invitation to participate. 14 institutions (total N=158) responded. The data show a significant change in the time spent on administrative tasks, the usefulness of the administrative actions, the fit for use and ease of use of supporting systems. The forementioned all decreased significantly after the implementation. Conclusion and discussion: Psychiatrists spend more time on administration than before the legislative amendment instead of helping vulnerable patients. None of the institutions has been able to use the transition to its advantage given the time spent on administrative tasks and the usefulness of these tasks. This is an unacceptable development in the field of mental health in the Netherlands and should be addressed to those who are responsible for the decision making, especially policy makers. These results show that the introduction of the CMHA have made the field of Dutch mental health an impossible area to work for. , Administrative burden, Legislative amendment, Public governance, Information Management
MULTIFILE
De (iets) oudere ergotherapeuten weten het misschien nog: zelf slings maken op de naaimachine, of een drempelhulp van hout zagen. Met de komst van commerciële leveranciers van hulpmiddelen werd de ergotherapeut vooral adviseur. Brengt de opkomst van Do It Yourself (DIY) technologie ons weer terug naar de rol van ontwerper?
https://crimsonpublishers.com/ggs/fulltext/GGS.000645.php Sinds kort is er in Nederland meer aandacht voor de intieme en seksuele behoeften van ouderen, zowel in hun privé-thuisomgeving als in de langdurige zorg. Het is algemeen bekend dat een persoonsgerichte aanpak nodig is om de kwaliteit van de zorg aan ouderen te verbeteren. Er zijn verschillende hulpmiddelen ontwikkeld om de intieme en seksuele behoeften van oudere volwassenen te ondersteunen. Desondanks is er in de praktijk nog steeds een gebrek aan begrip bij zorgprofessionals (HPC 's) en organisaties hoe ze deze tools in specifieke situaties kunnen gebruiken. Het matchen van de juiste tool met de juiste organisatie, HPC 's, ouderen en hun dierbaren is essentieel om persoonsgerichte intieme en seksuele ondersteuning te bieden aan oudere volwassenen.Sleutelwoorden: Oudere volwassene; Intimiteit, Seksualiteit, Persoonsgericht, Co-creatie, Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg (HCP 's)
MULTIFILE
Eind 2022 woonden in Nederland 17.652 kinderen in een pleeggezin. Van alle pleegzorgplaatsingen betrof 46% een plaatsing in het eigen netwerk van het pleegkind, dat meestal de eigen familie is. Bij deze familieplaatsingen hebben kinderen vaker met loyaliteitsconflicten te maken vanwege complexe familierelaties dan bij plaatsingen buiten hun familie(netwerk). Familiebanden blijken een bijzondere kracht en veerkracht in familieplaatsingen: ‘Eigen bloed is het waard om voor te vechten’ (pleegzorgwerker, Van de Koot et al., 2023). Hoewel familiepleegzorg een veelbelovende vorm van pleegzorg is qua stabiliteit en vertrouwdheid voor het kind, zorgen de intergenerationele familiebanden voor meer conflicten, hoogoplopende emoties en specifieke spanningen. Hierdoor stellen familieplaatsingen de betrokken pleegzorgwerkers vaak voor uitdagingen. Vaak verblijft het kind al in het (familie)pleeggezin voordat de pleegzorgwerker betrokken raakt en kunnen er zorgen bestaan over de veiligheid van het kind. Familieplaatsing in pleegzorg vraagt daarom van pleegzorgwerkers bijzondere kennis en vaardigheden over: 1) het begeleiden van de plaatsing van het pleegkind, en 2) het begeleiden van de familierelaties. Daarover is enerzijds meer onderzoek nodig in de sterke punten en belemmeringen van familiepleegzorg, alsmede de behoeften van pleegkinderen, hun ouders en pleegouders. Anderzijds is het van belang inzicht te krijgen in de vaardigheden, hulpmiddelen en werkvormen die pleegzorgwerkers nodig hebben om deze specifieke vorm van pleegzorg te begeleiden, zodat familieplaatsingen duurzaam en stabiel blijven en/of worden. Dit onderzoek beoogt antwoord te geven op de volgende vraag ‘Hoe kunnen pleegzorgwerkers het pleegkind en zijn pleegouders, ouders en mogelijke andere familieleden gedurende familieplaatsingen zo begeleiden dat de relaties rondom het pleegkind van dusdanige aard zijn dat de loyaliteit van het kind naar alle voor hem belangrijke familieleden mag uitgaan?’. Het consortium beoogt dat potentieel veelbelovende plaatsingen voor kinderen minder vaak in breakdown eindigen, maar dat het kind relationele stabiliteit en welzijn ervaart.
In dit project verricht het lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim samen met CAH Vilentum in Dronten, LTO Noord, NAJK en agrarische MKB familiebedrijven praktijkgericht onderzoek naar de familiale en bedrijfsmatige aspecten rond opvolging bij agrarische MKB familiebedrijven. Met dit project wordt nieuwe kennis ontwikkeld, die aansluit bij kennis over opvolging in familiebedrijven en die specifiek wordt toegepast binnen de agrarische sector. Bijna de helft van alle agrarische bedrijven in Nederland heeft een bedrijfshoofd van 55 jaar of ouder. Het merendeel van deze bedrijven is een familiebedrijf en heeft te maken met het onderwerp bedrijfsopvolging. Voor een geslaagd opvolgingsproces is het belangrijk dat familiebelangen en bedrijfsbelangen adequaat worden gebalanceerd. In de praktijk blijkt het lastig deze belangen rond overdracht van leiding en eigendom bespreekbaar te maken en goed af te wegen. Vanuit agrarische families is daarom de vraag hoe het opvolgingsproces het beste kan worden vormgegeven en welke instrumenten daarbij kunnen worden ingezet. De belangrijkste doelstelling van dit project is om nieuwe kennis op te doen over het opvolgingsproces bij agrarische familiebedrijven en het opvolgingsproces met instrumenten in positieve zin te veranderen. Door kwalitatief onderzoek worden belemmerende factoren rond opvolging in de agrarische context onderzocht. Op basis van deze nieuwe inzichten worden instrumenten ontwikkeld die het opvolgingsproces faciliteren. Door interventies zal worden vastgesteld of de instrumenten in de praktijk werken. De kennis die uit dit project voortkomt, beoogt daarmee het handelingsvermogen van agrarische families rond bedrijfsopvolging te ondersteunen. Het project levert een bijdrage aan bestaande kennis door gebruik te maken van multi-level onderzoek (perspectief van de opvolger, overdrager, familieleden, familie en bedrijf) en het observeren van gesprekken over het opvolgingsproces, de familie en het bedrijf. Het meest concrete resultaat is een beschrijving van een model opvolgingsproces met bijbehorende instrumenten om belangrijke onderwerpen rond opvolging bespreekbaar te maken, zoals een zelfanalyse instrument, een stappenplan, hulpmiddelen om gesprekken te faciliteren en een model familiestatuut afgestemd op agrarische familiebedrijven.
Aanleiding De geestelijke gezondheidszorg (GGZ) staat voor een grote opgave: er moet fors bezuinigd worden terwijl de kwaliteit van de zorg gehandhaafd moet blijven. Inzet van beeldcommunicatie kan hieraan een bijdrage leveren. Zorgverleners zijn echter niet of nauwelijks getraind op beeldcommunicatie. Ze zijn juist geoefend om subtiele signalen te interpreteren die via beeldcommunicatie niet of veel moeilijker waarneembaar zijn. Doelstelling De ambitie van het project is om GGZ-zorgverleners te ondersteunen bij het effectief inpassen van beeldbellen in de eigen zorgverlening. Daarvoor moeten de volgende drie doelen bereikt worden. 1. het verkrijgen van kennis en inzichten over de vraag waarom het (intensiever) inzetten van beeldbellen voor de GGZ-zorgverleners nu zo moeilijk is; 2. het omzetten van deze kennis en inzichten in producten die recht doen aan de complexiteit van de GGZ-problematiek en daarnaast praktisch toepasbaar zijn voor de drukbezette professional; 3. het verrijken van de opleidingen Verpleegkunde van deelnemende hogescholen Windesheim en Hanzehogeschool Groningen met modules en minoren waarin de verworven kennis en producten zijn geïntegreerd. De onderzoekers verzamelen data via diepte-interviews. Zij analyseren deze data met behulp van de affinity-diagrammingmethode. De resultaten van de analyses worden in workshops gedeeld met de GGZ-medewerkers en getoetst, om kennisuitwisseling en nadere vraagarticulatie te bevorderen. Beoogde resultaten De zorgverleners hebben behoefte aan praktische informatie en handvatten. De beoogde resultaten van het project zijn in eerste instantie een praktijkverhalenboek, video testimonials en checklists. Vervolgens kan daarop een e-learningmodule of MOOC en een serious game worden gebaseerd. Deze hulpmiddelen krijgen ook een plaats in het onderwijs van de verpleegkundeopleidingen van de deelnemende hogescholen.