Several studies found that classrooms' indoor environmental quality (IEQ) can positively influence in-class activities. Understanding and quantifying the combined effect of four indoor environmental parameters, namely indoor air quality and thermal, acoustic, and lighting conditions on people is essential to create an optimal IEQ. Accordingly, a systematic approach was developed to study the effect of multiple IEQ parameters simultaneously. Methods for measuring the IEQ and students' perceived IEQ, internal responses, and academic performance were derived from literature. Next, this systematic approach was tested in a pilot study during a regular academic course. The perceptions, internal responses, and short-term academic performance of participating students (n = 163) were measured. During the pilot study, the IEQ of the classrooms varied slightly. Significant associations (p < 0.05) were observed between these natural variations and students' perceptions of the thermal environment and indoor air quality. These perceptions were significantly associated with their physiological and cognitive responses (p < 0.05). Furthermore, students' perceived cognitive responses were associated with their short-term academic performance (p < 0.01). The observed associations confirm the construct validity of the systematic approach. However, its validity for investigating the influence of lighting remains to be determined.
DOCUMENT
Lectoraten doen onderzoek naar de kracht van diversiteit. Inholland wil inzetten op de kracht van diversiteit. Dat is actueel en urgent, maar weten we wel voldoende over hóe we dat als hogeschool kunnen doen? Bijvoorbeeld: Hoe kunnen we studenten zo leren omgaan met diversiteit dat zij toegerust worden om diversiteit (in al zijn vormen) als kracht in te zetten tijdens hun opleiding en stage, en later in hun loopbaan. En: Welke kwaliteiten hebben docenten daarvoor nodig en welke eisen stelt dat aan de leeromgeving (binnen de hogeschool en op stageplekken)? Vijf lectoraten van Hogeschool Inholland hebben samengewerkt om antwoord te geven op dergelijke vragen. Het gaat daarbij om de lectoraten Dynamiek van de Stad; Jeugd en Samenleving; Diversiteitsvraagstukken; Media, Cultuur & Burgerschap en Pedagogisch-didactisch Handelen. Het onderzoek richtte zich op studenten en docenten van Hogeschool Inholland en op professionals in het beroepenveld die stageplekken aanbieden aan de studenten van verschillende opleidingen. Het onderzoek is uitgevoerd in Amsterdam, Diemen en Rotterdam, bij vier verschillende opleidingen: Social Work, Pedagogiek, Business Studies en Communicatie. Deze en ook andere opleidingen kunnen met de resultaten en aanbevelingen aan de slag. Binnenkort komt er ook een factsheet en wordt het rapport besproken in de Community of Practice Diversitiet van Hogeschool Inholland.
DOCUMENT
Moet ons leesonderwijs ons zorgen maken? Er is sprake van een dalende trend in gemiddelde leesvaardigheid van onze leerlingen. Het percentage laaggeletterden in Nederland daalt niet: ruim 14 procent van de vijftien jarigen is onvoldoende leesvaardig om het onderwijs op de middelbare school goed te kunnen volgen. Op het gebied van leesmotivatie vallen de scores van onze leerlingen in internationale context negatief op. Onze kinderen hebben dus in toenemende mate moeite met lezen en vinden lezen ook niet leuk. En dat terwijl we allemaal weten dat je alleen maar goed leert lezen door veel te lezen. En veel lezen doe je alleen maar wanneer je gemotiveerd bent om een boek te pakken. In ons onderwijs is er echter nauwelijks aandacht voor de rol van motivatie bij het leren lezen. In plaats daarvan wordt heel veel aandacht geschonken aan de technische aspecten van het leren lezen. Ook kan geconstateerd worden dat veel activiteiten uit de beschikbare methodes niet bijdragen aan het leesproces zelf. In veel methodes voor aanvankelijk lezen zijn in de werkboekjes veel taken opgenomen die niet leiden tot het leren lezen. Ze kosten wel leertijd en kinderen komen dan pas later dan strikt noodzakelijk is toe aan de motiverende ervaring van het echte lezen in boekjes. In de voortgezet leesmethodes gaat veel aandacht uit naar het lezen van losse woordrijtjes. Dit gaat ten koste van waar het bij vloeiend lezen om gaat: het lezen van tekst. Zwakke lezers komen hier nauwelijks aan toe. In het LIST-project is een andere koers ingeslagen door te werken vanuit het betrokkenheidperspectief van het lezen. Bij het voorbereidend en aanvankelijk lezen wordt gezorgd voor dagelijks terugkerende instructieblokken waarin van begin af aan aandacht is voor een scala aan activiteiten die betrekking hebben op lezen én schrijven in een functionele context. Bij aanvankelijk lezen wordt gewerkt met een programma waarin naast instructie van letters en leeshandeling, van het begin af aan functionele en motiverende lees- en schrijfactiviteiten onderdeel uitmaken. Uit de methode wordt alleen gebruikt wat ten dienste staat van het leren lezen. Vloeiend lezen wordt in het project bereikt door de leerlingen veel leeftijdsadequate boeken te laten lezen. Er wordt dus geen methode gebruikt. Deze boeken worden door de kinderen zelf gekozen. Leerkrachten ondersteunen de kinderen bij dit keuzeproces en bij het ontwikkelen van de eigen leesvoorkeur. Het resultaat is, dat aan het eind van de basisschool minder dan 1 procent van de kinderen met een onvoldoende leesniveau de school verlaat.
DOCUMENT