Paris Charles de Gaulle Airport was the second European airport in terms of traffic in 2019, having transported 76.2 million passengers. Its large infrastructures include four runways, a large taxiway network, and 298 aircraft parking stands (131 contact) among three terminals. With the current pandemic in place, the European air traffic network has declined by −65% flights when compared with 2019 traffic (pre-COVID-19), having a severe negative impact on the aviation industry. More and more often taxiways and runways are used as parking spaces for aircraft as consequence of the drastic decrease in air traffic. Furthermore, due to safety reasons, passenger terminals at many airports have been partially closed. In this work we want to study the effect of the reduction in the physical facilities at airports on airspace and airport capacity, especially in the Terminal Manoeuvring Area (TMA) airspace, and in the airport ground side. We have developed a methodology that considers rare events such as the current pandemic, and evaluates reduced access to airport facilities, considers air traffic management restrictions and evaluates the capacity of airport ground side and airspace. We built scenarios based on real public information on the current use of the airport facilities of Paris Charles de Gaulle Airport and conducted different experiments based on current and hypothetical traffic recovery scenarios. An already known optimization metaheuristic was implemented for optimizing the traffic with the aim of avoiding airspace conflicts and avoiding capacity overloads on the ground side. The results show that the main bottleneck of the system is the terminal capacity, as it starts to become congested even at low traffic (35% of 2019 traffic). When the traffic starts to increase, a ground delay strategy is effective for mitigating airspace conflicts; however, it reveals the need for additional runways
This research aims to find relevant evidence on whether there is a link between air capacity management (ACM) optimization and airline operations, also considering the airline business model perspective. The selected research strategy includes a case study based on Paris Charles de Gaulle Airport to measure the impact of ACM optimization variables on airline operations. For the analysis we use historical data which allows us to evaluate to what extent the new schedule obtained from the optimized scenario disrupts airline planned operations. The results of this study indicate that ACM optimization has a substantial impact on airline operations. Moreover, the airlines were categorized according to their business model, so that the results of this study revealed which category was the most affected. In detail, this study revealed that, on the one hand, Full-Service Cost Carriers (FSCCs) were the most impacted and the presented ACM optimization variables had a severe impact on slot allocation (approximately 50% of slots lost), fuel burn accounted as extra flight time in the airspace (approximately 12 min per aircraft) and disrupted operations (approximately between 31% and 39% of the preferred assigned runways were changed). On the other hand, the comparison shows that the implementation of an optimization model for managing the airport capacity, leads to a more balanced usage of runways and saves between 7% and 8% of taxi time (which decreases fuel emission).
Minimaal één derde van de Nederlanders die weinig geld hebben en daardoor recht hebben op financiële tegemoetkomingen van hun gemeente, maakt daar geen gebruik van. Maar zonder deze inkomensaanvullingen kan het moeilijk of zelfs niet mogelijk zijn om rond te komen en schulden te voorkomen. Gemeenten willen deze inwoners in ‘verborgen armoede’ daarom graag beter bereiken met de regelingen waar zij recht op hebben. In verband met de privacy hebben zij echter geen totaaloverzicht met inkomensinformatie over al hun inwoners en kunnen zij dus niet in één keer alle rechthebbenden aanschrijven. Door interne data te koppelen kan de gemeente Amsterdam wel zien of iemand al wel gebruikmaakt van één of meerdere regelingen, maar nog niet van alle. Amsterdammers worden vervolgens in een persoonlijk brief gewezen op de regelingen waar zij (waarschijnlijk) ook recht op hebben. Als dat mogelijk is krijgen zij zelfs een ambtshalve toekenning zonder dat zij daar zelf iets voor hoeven te doen. Ook als een regeling in een volgend jaar opnieuw moet worden aangevraagd, regelt de gemeente dat zoveel mogelijk geautomatiseerd voor de rechthebbenden die al bekend zijn. In deze praktijkbeschrijving is te lezen hoe de gemeente Amsterdam dat doet en hoe u als gemeente ook zo’n werkwijze zou kunnen implementeren. Deze techniek biedt ook mogelijkheden om in de toekomst wellicht samen te werken met bijvoorbeeld het UWV of de Belastingdienst om nog meer rechthebbenden te kunnen bereiken, die nog niet bij de gemeente in beeld zijn als rechthebbend. Zo draagt deze interventie bij aan het bereiken van mensen in verborgen armoede.
Middels een RAAK-impuls aanvraag wordt beoogd de vertraging van het RAAK-mkb project Praktische Predictie t.g.v. corona in te halen. In het project Praktische Predictie wordt een prototype app ontwikkeld waarmee fysiotherapeuten in een vroeg stadium het chronisch worden van lage rugpijn kunnen voorspellen. Om chronische rugpijn te voorkomen is het belangrijk om in een vroeg stadium de kans hierop in te schatten door psychosociale en mogelijk andere risicofactoren op chronische pijnklachten te herkennen en hierop te interveniëren. Fysiotherapeuten zijn met deze vraag naar het lectoraat Werkzame factoren in Fysiotherapie en Paramedisch Handelen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gegaan en dit heeft aanleiding gegeven een onderzoek op te zetten waarin een dergelijke methodiek ontwikkeld wordt. De voorgestelde methodiek betreft een Clinical Decision Support Tool waarmee een geïndividualiseerde kans op chronische rugpijn kan worden bepaald gekoppeld aan een behandeladvies conform de lage rugpijn richtlijn. Hiervoor is eerst geïnventariseerd welke methoden fysiotherapeuten reeds gebruiken en welke in de literatuur worden genoemd. Op basis hiervan is een keuze gemaakt ten aanzien van data die digitaal verzameld worden in minimaal 16 fysiotherapiepraktijken waarbij patiënten gedurende 12 weken gevolgd worden. Met de verzamelde data worden met machine learning algoritmes ontwikkeld voor het berekenen van de kans op chroniciteit. De algoritmes worden ingebouwd in de Clinical Decision Support Tool: een gebruiksvriendelijke prototype app. Bij het ontwikkelen van de tool worden eindgebruikers (fysiotherapeuten en patiënten) intensief betrokken. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de tool aansluit bij de wensen en behoeften van de doelgroep. De tool berekent de kans op chroniciteit en geeft een behandeladvies. Daarnaast kan de tool gebruikt worden om patiënten te informeren en te betrekken bij de besluitvorming. Vanwege de coronacrisis is er een aanzienlijke vertraging in de patiënten-instroom (doel n= 300) ontstaan die we met ondersteuning van een RAAK-impuls subsidie willen inlopen.
Veel van de isolatiematerialen die we momenteel gebruiken, zoals glaswol en steenwol, hebben een behoorlijke impact op het milieu en zijn niet circulair. Gelukkig zijn er alternatieven die beter zijn voor de natuur, zoals isolatie gemaakt van biobased materialen zoals houtvezels en hennepvezels. Deze materialen zijn hernieuwbaar en hebben vrijwel geen nadelige effecten op het milieu, zijn gunstig voor een gezond binnenklimaat in een woning, terwijl ze nog steeds goede isolerende eigenschappen hebben. De ambitie van de rijksoverheid is dat in 2030 minstens 30% van de nieuwbouwwoningen uit minimaal 30% van deze biobased materialen bestaan. Hetzelfde percentage geldt als doelstelling voor isolatiemaatregelen voor verduurzaming en voor de gebruikte materialen voor utiliteitsbouw. Een nieuwe ontwikkeling is het gebruik van mycelium, schimmels die zorgen voor de groei van een materiaal wat ingezet kan worden als isolatie. Mycelium heeft isolerende en akoestische eigenschappen, is waterafstotend en brandwerend. Mycelium panelen op de huidige markt worden belemmerd in hun ontwikkeling doordat ze in mallen worden gegroeid, hierdoor kunnen er geen grotere diktes bereikt worden in verband met de benodigde groeiomstandigheden van mycelium. Dit leidt tot verminderde isolerende eigenschappen. Door geavanceerde 3D-printtechnieken te gebruiken waarbij er complexe vormen geprint kunnen worden die de groei van mycelium bevorderen ook op grotere diktes, willen we in dit 1-jarige KIEM project onderzoeken hoe we een innovatief mycelium isolatiemateriaal kunnen ontwikkelen, geschikt voor 3D printers, dat nog beter past bij de behoeften vanuit de markt. De resultaten van deze studie kunnen aantonen dat de toepassing van biobased isolatiematerialen en geavanceerde productiemethoden niet alleen leiden tot een efficiëntere isolatie van gebouwen, maar ook de milieueffecten vermindert en nieuwe mogelijkheden biedt voor diverse en grootschalige toepassingen.
Vrijwel elk evenement heeft een backstage area waar tijdelijke stroomvoorziening op diesel worden geplaatst. Bij deze test wordt de waterstof Volta op een dergelijke backstage area geplaatst in plaats van of naast een andere tijdelijke stroomvoorziening. Tijdens de test willen de HAN en Volta in aanvulling op het RAAK-mkb project H2-Modus data verzamelen over de werking van het waterstofsysteem en de processen rondom veiligheid en vergunningen. In tegenstelling tot een eenvoudig te plaatsen dieselgenerator dient bij het plaatsen van een waterstof systeem rekening gehouden te worden met een veiligheidszone rondom het systeem. Waterstof is namelijk een zeer licht ontvlambaar en explosief gas. Een van de testdoelen is dan ook bewustwording creëren van deze extra voorzorgmaatregelen. Dit bewustwordingstraject begint al bij de aanvraag van een waterstofsysteem en loopt tot na de afbouw van het evenement. We sluiten hierbij zo veel mogelijk apparaten aan die in andere gevallen door dieselgeneratoren van stroom worden voorzien. Het is een grote uitdaging voor bedrijven om de businesscase van toepassingen op waterstof positief te maken. Het H2-Modus project ontwikkeld daarom modellen en tools die de zogenaamde Total Cost of Ownership minimaliseert en drempels in de ontwikkeling en toepassing in de praktijk minimaliseert en verwerkt dit in een waterstof handbook speciaal voor deze bedrijven. Met de data uit deze test deze modellen en tools extra gevalideerd en verbeterd worden.