Geen samenvatting beschikbaar
DOCUMENT
De bedoeling van het Protocol Verbeteren en Verantwoorden van Afstuderen in het hbo is om opleidingen in het hbo te helpen samen werken aan het valide, betrouwbaar en voor studenten inzichtelijk toetsen van de beoogde eindkwalificaties, zoals beoogd in standaard 3/16 van de NVAO en het rapport ‘Vreemde ogen dwingen’ van de Commissie Bruijn (Expertgroep Protocol, 2014). Om dit te bereiken heeft het protocol drie doelen: 1. Duidelijkheid scheppen over terminologie en inrichting van het afstuderen. 2. Een kader scheppen voor gezamenlijk leren en verbeteren. 3. Een kader scheppen voor borging en verantwoording.
LINK
Toekennen van studiepunten aan het succesvol volgen van een MOOC. Dit onderwerp is in de afgelopen jaren al meermalen aan bod gekomen bij discussies over mogelijke effecten van MOOC’s op het reguliere onderwijs. Medio 2014 verscheen een verkenning hierover van de NVAO (NVAO, 2014). Eén van de constateringen daarin luidde: “Het lijkt de NVAO niet waarschijnlijk dat MOOCs in Nederland of Vlaanderen op afzienbare termijn object van accreditatie zullen worden.”. In de praktijk stellen instellingen voor hoger onderwijs zich echter wel de vraag of studiepunten toegekend kunnen worden en welke procedure daarbij dan gevolgd kan worden. Op 2 april 2015 organiseerde SURF in samenwerking met de SIG Open Education een masterclass Digitaal toetsen en MOOC. Tijdens de masterclass is de vraag over erkenning van een MOOC in een paneldiscussie aan bod gekomen. Dit artikel beoogt een overzicht te geven van wat er tijdens die discussie aan ervaringen en ideeën naar boven kwam.
LINK
Kwaliteitskader voor de Vereniging Hogescholen en NVAO t.b.v. van het beoordelen en (peer) reviewen van partnerschappen rond samen Opleiden en Inductie, geschreven door een ontwikkelteam in opdracht van het Platform Samen Opleiden en Professionaliseren, de PO-Raad, VO-Raad, MBO-Raad, de Vereniging Hogescholen, VSNU en het Ministerie van OCW.
DOCUMENT
Stoas Wageningen | Vilentum Hogeschool (hierna: Stoas) wil de aandacht voor onderzoek in de bacheloropleidingen meer zichtbaar maken en versterken. Het belang hiervan is mede ingegeven door resultaten van de Nationale Studentenenquête van 2014 en het accreditatierapport van 2013 (NVAO, 2013) en het VKO-rapport van 2013 (Meurs & e.a., 2013). Deze laten namelijk zien dat studenten en externen de aandacht voor onderzoek in het curriculum onvoldoende herkennen. In samenspraak met de directie hebben in eerste instantie de kenniskring en de curriculumcommissie van Stoas het thema ‘onderzoek in het bachelorcurriculum’ opgepakt. Een inventarisatie bij collega’s leidde in mei 2014 tot een aantal conclusies. Zo bleken docenten nogal te verschillen in hun opvattingen over onderzoek: natuurwetenschappelijk, sociaal-wetenschappelijk, kennisgericht en praktijkgericht, hard en zacht en veelsoortige perspectieven op onderzoek. Ook bleek dat op allerlei plekken in het curriculum ‘echt’ onderzoek, onderzoekende werkwijzen (projectmatig werken, kwaliteitszorg, swot-analyses, zelfonderzoek, toetsen, ontwerpen en dergelijke) en academische vaardigheden (literatuur zoeken, kritisch kijken, oriënteren, evalueren, schrijfvaardigheden) aan de orde komen, zonder dat die binnen het curriculum helder met elkaar lijken samen te hangen. Er is geconcludeerd dat er behoefte is aan meer zichtbaarheid van wat er aan onderwijs op het gebied van onderzoek is en meer gemeenschappelijkheid in water gedaan wordt, met daarbinnen ruimte voor diversiteit met het oog op de verschillende vakinhouden, typen studenten en werkplekken.Vervolgens is de Onderzoeksgroep Onderzoek in de Bachelor (OOB) ingesteld om verdere initiatieven op dit vlak te ontwikkelen. Inventarisaties bij Stoas en andere lerarenopleidingen, verkenningen van landelijke beleidsontwikkelingen, workshops tijdens onderwijsleerdagen, interviews en gesprekken met studenten, collega’s enwerkplekbegeleiders zijn voorbeelden van activiteiten van de OOB tot nu toe. In het voorliggende kaderdocument brengt de OOB de opbrengsten hiervan samen in een visie op en kader voor onderzoek in de bachelor van Stoas.
MULTIFILE
This paper investigates how management accounting and control systems (operationalized by using Simons’ (1995a) levers of control framework) can be used as devices to support public value creation and as such it contributes to the literature on public value accounting. Using a mixed methods case study approach, including documentary analysis and semi-structured interviews, we found diverging uses of control systems in the Dutch university of applied sciences we investigated. While belief and interactive control systems are used intensively for strategy change and implementation, diagnostic controls were used mainly at the decentral level and seen as devices to make sure that operational and financial boundaries were not crossed. Therefore, belief and interactive control systems lay the foundation for the implementation of a new strategy, in which concepts of public value play a large role, using diagnostic controls to constrain actions at the operational level. We also found that whereas the institution wanted to have interaction with the external stakeholders, in daily practice this takes place only at the phase of strategy formulation, but not in the phase of intermediate strategy evaluation.
MULTIFILE
The general problem addressed by this dissertation is the low academic success of students—measured in terms of study progress, dropout, and perceived competence (Braxton et al., 2000; Eccles & Wigfield, 2002; Entwistle & Peterson, 2004; Terenzini & Pascarella, 2005; Tinto, 1993)—in universities of applied sciences in the Netherlands. Study progress refers to the number of credits attained by students at the end of their first year, after the deadline for exams, re-sits, and assignments. Dropout occurs when a student does not continue the same programme in a following year. On a programme level, dropout is the percentage of students in a cohort that leaves during or at the end of the first year and does not continue in the following year (cf. Berger & Lyon, 2005; NVAO, 2012). Students who switch within or between institutions are not regarded dropouts on the institutional or system level, but current designs of accreditation programmes only account for dropouts and study progress on the programme level.
DOCUMENT
Inleiding In zijn column “De rampzalige neiging tot na-apen” in Hoger Onderwijs Management van mei 2016 betoogt In ’t Veld dat hogescholen moeten stoppen met het na-apen van universiteiten op het gebied van onderzoek. Hij noemt dit ‘academic drift’. Er is vaker kritiek te horen op het onderzoek in het hbo zoals door emeritus-hoogleraar Verschuren in zijn opiniestuk van 31 juli 2015 in De Volkskrant waarin hij stelt dat studenten in het hbo bij lange na niet genoeg getrained worden in onderzoek. Recent nog stelde Peter Kwikkers in Science Guide 18 augustus: “Niet zelden is hboonderzoek gewoon opiniepeiling, feitencollectie of gesubsidieerde consultancy.” Een groot deel van die kritiek is naar mijn mening gebaseerd op een drietal hardnekkige misverstanden over onderzoek in het hbo. Zo wordt niet goed onderscheid gemaakt tussen het praktijkgerichte onderzoek binnen lectoraten en het uitvoeren van onderzoek door studenten. En soms lijkt men er onterecht vanuit te gaan dat het hbo studenten opleidt tot onderzoeker en dat deze altijd moeten afstuderen op een onderzoekscriptie. Dat deze misverstanden er zijn is overigens niet vreemd. Over onderzoek in lectoraten en onderzoeksactiviteiten van studenten heerst buiten maar helaas ook nog steeds binnen het hbo veel verwarring. Hierdoor kunnen critici roepen dat het slecht gaat met onderzoek in het hbo. Het tegendeel is het geval. Recent liet het Rathenau Instituut in een uitgebreid overzicht zien hoe indrukwekkend het is wat er de afgelopen vijftien jaar is ontwikkeld. De misverstanden zijn echter zo hardnekkig dat er nog steeds opleidingen zijn die hier naar handelen. In mijn bijdrage zal ik eerst ingaan op de oorsprong van de drie misverstanden en daarna zal ik een visie presenteren op hoe ze weg te nemen zijn.
LINK
Een Geriatriefysiotherapeut is een geschoolde en vakbekwame fysiotherapeut die zich, middels een, door de NVAO Geaccrediteerde en KNGF en NVFG erkende, opleiding, heeft gespecialiseerd in de zorg voor kwetsbare ouderen.Het specialisme richt zich op verbetering en behoud van gezondheid, zelfredzaamheid, participatie en kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen of ouderen die het risico lopen kwetsbaar te worden, met de focus op het bewegend functioneren.Het domein van de geriatriefysiotherapie valt onder de medische, bewegings- en gedragswetenschappen en baseert zich op actuele wetenschappelijke inzichten, methoden en technieken uit deze kennisgebieden.
DOCUMENT