To find out what is needed to speed up the adoption of open sharing and reuse of learning materials and open online courses in publicly funded Dutch institutions of Higher Education, a qualitative research study was conducted in fall 2016. This study examined issues of willingness of educators and management, barriers and enablers of adoption, and the role of institutional and national policy in the adoption of open sharing and reuse of learning materials and online courses. Fifty-five stakeholders (educators, board members, and support staff) in 10 Dutch Higher Education Institutions were interviewed. The main findings of this study are: motivation for sharing and reuse of learning materials for educators and managers is directly related to the ambition to achieve better education for students; sharing and reuse of learning materials is common practice, very diverse and not open accessible for the whole world, and important barriers include lack of awareness of opportunities for open sharing and reuse and lack of time. Based on the findings from the interviews, the last section of this paper presents conclusions and recommendations regarding how Dutch institutions for Higher Education can formulate effective policies to raise awareness, organize adequate support and provide time to experiment.
LINK
Over belang van goed opgeleide mensen om de positie van Nederland op de wereldmarkt in deze tijden te behouden of zelfs te verstevigen is al veel gezegd. In haar rede bij de opening van het schooljaar 2017-2018 bij Fontys Hogescholen verwees bestuursvoorzitter Nienke Meijer in dezen naar “een meter rapporten op mijn bureau”. In veel van die rapporten worden vanuit dat geschetste belang visies beschreven op wat dat voor het hoger onderwijs betekent. Digitalisering speelt daarbij een belangrijke rol. Nienke Meijer publiceerde begin september een essay “Nieuwe tijd, nieuwe vaardigheden. Van praten naar doen”. Eveneens begin september publiceerde de VSNU haar rapport “Digitalisering in universitair onderwijs een agenda voor een toekomstbestendig onderwijsaanbod”. In beide rapporten komen voorstellen voor actieplannen om digitalisering (nog) beter in te passen in het hoger onderwijs. Hoewel in beide rapporten vormen van open onderwijs de revue passeren, blijft het veelal beperkt tot wat Massive Open Online Courses (MOOC’s) kunnen betekenen voor het hoger onderwijs, en dan met name universiteiten. Deze constatering wordt ook gemaakt in een recent verschenen rapport over bevindingen van het project Opening Educational Practices in Scotland: “Policy discussion on open education is too narrowly focused on the use of MOOCs in the university sector”. Open onderwijs heeft echter veel meer verschijningsvormen. In dit essay wil ik nader ingaan op open(er) hoger onderwijs, mogelijk gemaakt door digitalisering. Hierbij zal ik aandacht besteden aan de diversiteit aan vormen van open onderwijs en de gevolgen die open onderwijs heeft voor de hogeronderwijsinstelling van vandaag en de toekomst.
Dit Trendrapport Open Education 2014 beschrijft de trends op het gebied van open education in binnen- en buitenland, geschreven vanuit de context van het Nederlandse hoger onderwijs. Dat gebeurt aan de hand van acht artikelen van Nederlandse experts op het gebied van open en online onderwijs en acht korte intermezzo’s.
Om tegemoet te komen aan de eisen die gesteld worden aan werknemers in de huidig snel veranderende samenleving heeft de NHL Stenden Hogeschool gekozen voor een nieuw onderwijsconcept, namelijk Design Based Education (DBE). DBE is gebaseerd op het gedachtegoed van Design Thinking en stimuleert iteratieve en creatieve denkprocessen. DBE is een student-georiënteerde leeromgeving, gebaseerd op praktijk-, dialoog-, en vraaggestuurde onderwijsprincipes en op zelfsturend, constructief, contextueel en samenwerkend leren. Studenten construeren gezamenlijk kennis en ontwikkelen een prototype voor een praktijkvraagstuk. Student-georiënteerde leeromgevingen vragen andere begeleidingsstrategieën van docenten dan zij gewend zijn. Van docenten wordt verwacht dat zij studenten activeren gezamenlijk kennis te construeren en dat zij nauw samenwerken met werkveldprofessionals. Eerder onderzoek toont aan dat docenten, zelfs in een student-georiënteerde leeromgeving, geneigd zijn terug te vallen op conventionele strategieën. De overstap naar een ander onderwijsconcept gaat dus blijkbaar niet vanzelf. Collectief leren stimuleert docenten de dialoog aan te gaan met andere docenten en werkveldprofessionals met als doel gezamenlijk te experimenteren en collectief te handelen. De centrale vraag van het postdoc-onderzoek is het ontwerpen en ontwikkelen van (karakteristieken van) interventies die collectief leren van docenten en werkveldprofessionals stimuleren. Het doel van het postdoconderzoek is om de overstap naar DBE zo probleemloos mogelijk te laten verlopen door docenten te ondersteunen DBE leeromgevingen te ontwikkelen in samenwerking met werkveldprofessionals en DBE te integreren in hun docentactiviteiten. De onderzoeksmethode is Educational Design Research en bestaat uit vier fasen: preliminair onderzoek, ontwikkelen van prototypes, evaluatie en bijdrage aan de praktijk. Het onderzoek is verbonden aan het lectoraat Sustainable Educational Concepts in Higher Education en wordt hiërarchisch en inhoudelijk aangestuurd door de lector. Docenten, experts, werkveldprofessionals en studenten worden betrokken bij het onderzoek. Dit onderzoek kan zowel binnen als buiten de hogeschool een bijdrage leveren omdat steeds meer hogescholen kiezen voor een ander onderwijsconcept.
On a societal scale, the ‘problem with work’ is that everyone is exhausted, job security has been replaced by ‘flex work’ and much important work had been invisibilised. While billions of people are displaced and illegalized from work, others have physical/ mental conditions caused by work. The problem with work merits scrutiny not only from medical, corporate or legal perspectives. It needs tackling without an agenda of productivity, with an open regard and embodied, intuitive research. Artistic research has this scope. It taps into knowledges that are underused/repressed, by involving the body, harnessing intuition, experience and situatedness, and activating a plurality of voices. The aim of this research is to gain a deeper understanding of what is (not) work, who we are when we perform work, and when we don’t or are not able to work. Why are certain activities or roles called work and what happens when the term is applied to activities that are not normally deemed work, but which include comparable elements? Three research questions are addressed: 1. What can be learned about work by regarding every job, or all the work, as a performance? 2. What can be learned about performance (art) by looking at it through the lens of work? 3. What are ethical practices in collaborative and participative work processes? The research is carried out through an artistic approach that contains a particular way of making, teaching and researching which is collaborative, performative and transdisciplinary. It proposes the body as a thinking apparatus, experience as a way of gathering information and doing, writing, exchanging and performing as both method and dissemination. This research aims to contribute to a better understanding of what work is in our lives. The research has social, artistic and educational targets and target groups, which are also intertwined.