Onderzoeker Philip Marcel Karré bespreekt twee recente rapporten die sociale innovatie in de stadslandbouw belichten. De auteurs beschrijven en analyseren Rotterdamse projecten vanuit twee resp. invalshoeken: als burgerinitiatief in de buitenruimte en als sociale onderneming, en schetsen zo een beeld van de stand van zaken in de praktijk.
LINK
De eerste opleiding ter wereld voor sociaal werk opende in 1899 haar deuren in Amsterdam, tussen de sloppen van de arbeidersbuurt De Jordaan. Net als toen is Amsterdam anno 2018 een economisch succesvolle ‘boomtown’ waar sociale scheidslijnen scherper worden.Sociale uitsluiting is in Nederland vooral een verschijnsel van de grote steden. Een sociaal werker in de stad staat dus voor een flinke opgave. Tegelijkertijd bieden juist de verschillende settingen en domeinen van de stad ook aanknopingspunten. Lector Stedelijk Sociaal Werken dr. Lex Veldboer buigt zich in zijn rede over de kenmerkende omstandigheden, uitdagingen en vraagstukken van sociaal werken in een grote stad.
In 2011 ging Stichting Welzijn Amersfoort1 (SWA) van start met NaHNu, een project dat zich specifiek richt op mensen met niet-aangeboren hersenletsel (NaH). Dit idee kwam tot stand vanuit een gezamenlijk initiatief van Stichting Boogh2, Paraplu Utrecht3 en Stichting Welzijn Amersfoort (SWA). Zij constateerden een gebrek aan aansluiting in de wijk voor met name mensen die een licht opgelopen letsel hebben. Een groeiend aantal mensen komt niet meer in aanmerking voor een indicatie voor dagbesteding en/of vervoer en zij zoeken tevergeefs naar mogelijkheden om te participeren. Daarnaast blijken bestaande voorzieningen sterk categoraal georganiseerd waardoor deelnemers zich soms niet kunnen identificeren met cliënten die – naast ander letsel- ook ernstige lichamelijke beperkingen hebben. Dit leidde tot de start van NaHNu binnen het welzijnswerk, waar gebruik wordt gemaakt van de methode WeP (Wijk en Psychiatrie). Deze methode is aanvankelijk ontwikkeld voor mensen met psychiatrische en/of psychische problemen en heeft als doel de maatschappelijke aansluiting en participatie van burgers te bevorderen door onder meer integratie in de wijk. NaNHu richt zich specifiek op waar iemand nu, op dit moment, behoefte aan heeft (uit: ‘Beschrijving NaHNu, SWA’). In drie wijken van Amersfoort vinden activiteiten plaats voor deze doelgroep. Deze activiteiten zijn gericht op ontmoeting, contact en gezelschap. In 2011 is Stichting Boogh nauw betrokken geweest bij de uitvoering van de activiteiten door activiteitenbegeleiders in te zetten. In 2012 zijn zij vooral betrokken bij NaHNu bij de toeleiding van mensen met NaH naar NaHNu en in het meedenken over NaHNu op de achtergrond. In het kader van de Wmo werkplaats Utrecht, vindt onderzoek plaats naar de methode WeP in de periode juni 2010 – november 2012. Hieronder valt ook het deelproject NaHNu, waarbij specifiek gezocht wordt naar overeenkomsten en verschillen in de gewenste aanpak in de vertaalslag naar de nieuwe doelgroep. Deze rapportage is tot stand gekomen dankzij de medewerking van medewerkers van SWA en Stichting Boogh en de gastvrije ontvangst van de studentonderzoekers door de deelnemers zelf.
Het plaatsen en onderhouden van fysieke inrichtingselementen in de openbare ruimte is kostbaar. Meer efficiënt gebruik van het bestaande aanbod in de fysieke omgeving door passend beweegstimuleringsaanbod is wenselijk en efficiënter gebruik kan bijdragen aan het verminderen van bewegingsarmoede. In ‘Changing Views’ staan drie onderzoeksvragen centraal: 1) Kunnen kinderen met behulp van technologische ondersteuning worden verleid om gebruik te maken van andere locaties dan zij gewend zijn? 2) Kan de perceptie en zienswijze van kinderen op de beweegvriendelijkheid van de omgeving worden beïnvloed middels gerichte blootstelling aan inrichtingselementen via de technologische applicatie ‘missiemaster’? 3) Hoe kan het gebruik van de openbare ruimte door kinderen worden geoptimaliseerd en kunnen kinderen die van nature minder beweegdrang hebben, meer gestimuleerd worden om te bewegen door hen actief te betrekken in de ontwikkeling van beweegstimuleringsaanbod? Onderzoeksvraag 1 wordt onderzocht middels een kleinschalig experiment door het gebruik van missiemaster, waarmee kinderen via een GPS-route door hun wijk worden ‘rondgeleid’ (werkpakket 1). Op basis van een herhaalde meting bij basisschoolleerlingen en de evaluatie van app-gegevens wordt het potentieel van deze technologie onderzocht. Hierbij wordt onderzocht of de perceptie van beweegvriendelijkheid van de omgeving kan worden beïnvloed en of door veranderde blootstelling aan omgevingsmogelijkheden nieuwe sociale interacties ontstaan. De kwantitatieve meting bij leerlingen vormt tevens de basis voor de selectie van een specifieke doelgroepen leerlingen voor deelname aan werkpakket 2 waarin middels een participatief actie-onderzoek passend beweegstimuleringsaanbod wordt ontwikkeld. Via meerdere iteraties in het ontwikkelproces en met behulp van een nieuw te ontwikkelen ‘efficiëntiegraadmeter’ voor buurtsportcoaches wordt in werkpakket 3 de tweede onderzoeksvraag beantwoord. In een slotsymposium worden alle projectresultaten (inzichten en ontwikkelde producten) gedeeld. Alle ontwikkelde producten worden duurzaam en vrij beschikbaar gesteld via een online platform, www.beweegvriendelijkebuurt.nl.
Tijdens de coronacrisis worden gezinnen geconfronteerd met heel nieuwe uitdagingen. Ze zijn meer beperkt tot hun eigen woning en moeten werk, school en zorgtaken combineren. Ook kunnen er onzekerheden zijn over de toekomst. Het lectoraat Jeugd onderzoekt hoe gezinnen deze tijd ervaren. Doel Zicht krijgen op een aantal thema’s (gezinsfunctioneren, combinatie werk-gezin, relatie grootouders-kleinkinderen) die aan het gezinsleven raken in deze bijzondere tijd. Handvatten aanreiken om de ondersteuning en hulp aan gezinnen te versterken. Resultaten Eindrapport Slepend en soms ook slopend. De impact van (de maatregelen tegen) COVID-19 op het gezinsleven (maart '21). De belangrijkste bevindingen samengevat. Dezelfde storm, niet hetzelfde schuitje. De impact van COVID-19 op gezinnen. Pedagogiek in Praktijk, 2020. Werken in coronatijd: ervaringen van professionals in het sociaal domein (april '21). Op 23 juni '20 deelden Anna van Spanje-Hennes en Marije Kesselring wat voorzichtige eerste bevindingen van dit onderzoek tijdens de webinar 'Veerkrachtige wijken in coronatijden’, door het Platform Stad en Wijk. Hieronder te bekijken, vanaf 17.15. Looptijd 01 april 2020 - 01 december 2020 Aanpak We voeren het onderzoek uit met behulp van een vragenlijst, verspreid onder ouders en grootouders In Nederland en België. Dit geeft de mogelijkheid tot een internationale vergelijking.
Stadslabs zijn een veel gebruikte werkvorm voor het opbouwen en verdiepen van coalities tussen gemeenten, burgers, onderzoekers en lokale ondernemers om te werken aan innovatieve lokale (wijkgerichte) oplossingen. Deze oplossingen kunnen worden vastgelegd in strategisch en/of frontline beleid en kunnen, idealiter, ook opgeschaald worden naar andere wijken.Doel De centrale onderzoeksvraag is: op welke manier kunnen stadslabwerkwijzen worden vormgegeven en ingezet zodat deze bijdragen aan een betere omgang met complexe stedelijke opgaven? Hierbij wordt gekeken hoe samenwerking tussen verschillende partijen gestalte krijgt en hoe wordt omgegaan met de spanning tussen gelijkwaardige samenwerkingsrelaties in de stad tegen de achtergrond van meer traditionele vormen van bestuur en beleid. Resultaten In de praktijk brengt deze werkvorm echter ook veel vragen en dilemma’s met zich mee. De uitkomsten van een stadslab zijn minder makkelijk te meten, net als de meerwaarde voor burger en gemeente. Ook blijkt het lastig burgers geëngageerd te houden in het proces en zijn er vragen omtrent de rol van de burger in publieke besluitvormingsprocessen (bijvoorbeeld in hoeverre mogen burgers daadwerkelijk participatief meewerken aan beleidsvorming). Impact van stadslabs Stadslabs zetten zich in voor verbinding en saamhorigheid in de stad en proberen de buurt te verrijken. Wat is de impact van deze stadslabs? En welke lessen geven de onderzoekers die betrokken zijn bij deze stadslabs mee? In onderstaande video delen onderzoekers Anke Hamers en Maaike van Ooijen de successen en uitdagingen van de stadslabs Utrecht900 en de Sint Maarten Parade. Bekijk alle MOOCs over de stad als lab. Looptijd 01 september 2020 - 31 augustus 2022 Aanpak Het project zal in 3 fases worden uitgevoerd: Fase 1: Regionale inventarisatie van living labs, duur: 6 maanden; Fase 2: Verdiepend actie-onderzoek in 8 stadslabs in de randstad, duur: 12 maanden; Fase 3: het delen en verspreiden van bevindingen, duur: 6 maanden. Samenwerking met kennispartners Met de type vragen en dilemma’s beschreven in bij Resultaten gaat Hogeschool Utrecht, samen met De Haagse Hogeschool, Hogeschool van Amsterdam, en InHolland aan de slag. Dit tweejarige onderzoeksproject Stadslab RAAK wordt gesubsidieerd door NWO-SIA. Daarnaast werken we samen met de volgende partners: De Haagse Hogeschool Hogeschool van Amsterdam Hogeschool InHolland Universiteit van Amsterdam Wageningen Universiteit & Research Public Cincema SIA Platform Stad & Wijk Gemeente Amsterdam Gemeente Den Haag Gemeente Delft Gemeente Utrecht Gemeente Rotterdam Gemeente Zoetermeer ZIMHIC - Utrecht