Amsterdam worstelt in toenemende mate met het veranderende gebruik van stedelijke consumptieruimten. Delen van de stad waar wonen, werken, consumeren en recreëren gelijktijdig en door elkaar plaatsvinden. Dit gemengde karakter is in potentie een belangrijke stedelijke kwaliteit, maar blijkt in veel gebieden niet zomaar haalbaar. Dit uit zich enerzijds door een steeds nijpender wordende drukteproblematiek in bepaalde buurten, met monocultuur en aantasting ondernemersklimaat tot gevolg, en anderzijds door teruglopende bezoekersaantallen en leegstand in de minder populaire winkel- en woongebieden. Wat het proces achter deze ontwikkelingen gemeenschappelijk lijkt te hebben, is handelingsverlegenheid bij diverse belanghebbenden om tot collectieve actie te komen en meer grip te krijgen op de situatie. Dit RAAK voorstel wil deze processen van verandering begrijpen en op basis daarvan een nieuw praktische handelingsperspectief bieden aan de diverse actoren. Bewoners, ondernemers, gebiedsontwikkelaars hebben elk hun eigen belang in deze gebieden, maar er is grote onderlinge afhankelijkheid voor een duurzame ontwikkeling. We begrijpen deze plekken daarom als een ‘commons’ (gemeenschappelijke ruimte) met ‘open acces goods’ (vrij toegankelijke producten), waardoor er vormen van afstemming nodig zijn om tot een duurzaam beheer van een dergelijke situatie te komen. NV Zeedijk, Geef om de Jan Eef, VNO-NCW, KHN Amsterdam en de gemeente hebben de HvA gevraagd het voortouw te nemen in een overkoepelend onderzoek naar deze processen van onderkoeling en oververhitting in stedelijke consumptieruimten. De partners onderkennen de complexiteit van het vraagstuk en zien de oplossingsrichting in meer informele gedragsregels en zelfsturing waarbij de overheid een faciliterende rol speelt. Dit moet leiden tot gedragen, intelligente vormen van beïnvloeding. Dit projectvoorstel is de uitkomst van dit initiatief. De centrale vraag van dit project is welke factoren van invloed zijn op de levenscyclus van stedelijke consumptieruimten, wat de onderliggende mechanismen zijn om de evolutie te verklaren en op welke manier commoning het proces kan beïnvloeden.
Aanleiding Aquacultuur, oftewel viskweek, is wereldwijd een snelgroeiende sector. Viskwekers zijn voor visvoer afhankelijk van vismeel. Dit meel wordt tot nu toe geproduceerd uit wild gevangen vis, maar dat is een weinig duurzame methode die verdere groei van de aquacultuursector in de weg staat. De visvoedingsindustrie is op zoek naar alternatieve eiwitbronnen. Zeewier kan zo'n duurzaam alternatief zijn. Doelstelling Het consortium in dit RAAK-project onderzoekt of eiwit uit zeewier een geschikt alternatief is voor de vismeelcomponent in visvoer. Daartoe wordt als eerste onderzocht aan welke eisen de op zeewier gebaseerde grondstoffen moeten voldoen om als visvoer te worden gebruikt. Vervolgens wordt bekeken hoe deze stoffen optimaal in de zeewiersoorten zeesla (Ulva lactuca) en suikerkelp (Saccharina latissima) kunnen worden gekweekt. Daarna gaat het raffinageproces onder de loep. Ten slotte worden 5 experimentele visvoeders geproduceerd, getest en afgezet tegen visvoeders op basis van traditioneel vismeel bij de kweek van regenboogforel. Beoogde resultaat Het project levert inzicht in de optimale zeewiersoort en verwerking ervan voor visvoer. Deze resultaten worden vastgelegd in een protocol voor zeewierteelt, een handleiding voor bioraffinage van zeewier en voor visvoerproductie met verschillende zeewieren. De kennis wordt gedeeld in de sector en in artikelen in (wetenschappelijke) tijdschriften en op congressen. Via de consortiumpartners wordt de kennis verspreid in de sector en in de onderwijsinstellingen. Het project brengt een duurzame aquacultuursector een stap dichterbij en kan wereldwijde impact hebben op de voedselvoorziening.