Dit hoofdstuk beschrijft het PEOP-model en het bijbehorende PEOP OT-procesmodel. Het PEOP-model benadrukt de noodzaak van het competent zijn in het dagelijks handelen om participatie en welzijn mogelijk te maken. In het PEOP-model zijn zowel de persoonlijke als de omgevingsfactoren belangrijk in het ergotherapeutisch proces van assessment en interventie. Beide worden in het PEOP-model gezien als ondersteunend of belemmerend in het mogelijk maken van het dagelijks handelen. Door het gebruik van het PEOP OT-procesmodel wordt duidelijk hoe de capaciteiten van de persoon en de facilitators van de omgeving het dagelijks handelen bevorderen en hoe de beperkingen van de persoon en de barrières van de omgeving het dagelijks handelen belemmeren. Het PEOP OT-procesmodel start met het narratief en maakt daarmee duidelijk dat de betekenis van het dagelijks handelen in de ergotherapeutische interventie met de persoon en diens systeem, organisatie of gemeenschap het uitgangspunt is.
MULTIFILE
Background. Online consultation is increasingly offered by parenting practitioners, but it is not clear if it is feasible to provide empowerment oriented support in single session email consultation. Method. Based on empowerment theory we developed the Guiding the Empowerment Process model (GEP model) to evaluate text-based consultation. By content analysis of email advice (N=129; 5,997 sentences in total), we investigated the feasibility of the newly developed model (inter-observer agreement, internal consistency and factor structure) and its validity. Concurrent validity was evaluated by comparing coding results, using the GEP model and a Social Support model, that partially intersects with empowerment. Results. Results showed good inter-observer reliability and internal consistency of the GEP model. The results provided evidence for its concurrent validity by a significant correlation of the coding results from the GEP model with the Social Support model, although it was also distinctive. All described techniques which practitioners may employ to guide the parental process towards empowerment were observed in the sample. Also, guidance was provided in all components of the empowerment process. Conclusion. Feasibility of the GEP model for content analysis of email consultation in parental support from a theoretical empowerment perspective has been demonstrated.
Dit artikel beschrijft een onderzoek naar werkzame elementen in de samenwerking binnen innovatieve leeromgevingen, professionele werkplaatsen (PW) genoemd. In PW werken onderwijs en beroepspraktijk samen aan complexe vraagstukken waarbij de ontwikkeling van betrokkenen en de innovatie van de beroepspraktijk centraal staan. Op basis van literatuuronderzoek, verkennende interviews met 11 sleutelfiguren en een meervoudige casestudie waarin vanuit 4 cases 75 betrokkenen participeerden, is het model Lerend en Onderzoekend Samenwerken in PW ontwikkeld. Het model omvat zes elementen en laat zien dat het lerend en onderzoekend samenwerken centraal staat in een PW en zich ontwikkelt binnen een grensoverstijgende en ontwikkelingsgerichte cultuur. Betrokkenen in een PW leren gezamenlijk doordat ze samenwerken in de dienstverlening en hierbij waarde hechten aan het delen van verschillende perspectieven. Door facilitering van mensen en middelen en door de samenwerking vorm te geven vanuit een gezamenlijke visie, kunnen betrokkenen elkaar leren kennen en afstemmen op welke manier zij samen kunnen bijdragen aan de innovatie van de beroepspraktijk. Hiervoor zijn zowel het opbouwen van relaties als het expliciteren en verdelen van taken en verantwoordelijkheden essentieel. Het model, dat een systemisch perspectief kent, biedt uitgangspunten en handvatten om de samenwerking binnen een PW te evalueren en te versterken.
MULTIFILE
Students in Higher Music Education (HME) are not facilitated to develop both their artistic and academic musical competences. Conservatoires (professional education, or ‘HBO’) traditionally foster the development of musical craftsmanship, while university musicology departments (academic education, or ‘WO’) promote broader perspectives on music’s place in society. All the while, music professionals are increasingly required to combine musical and scholarly knowledge. Indeed, musicianship is more than performance, and musicology more than reflection—a robust musical practice requires people who are versed in both domains. It’s time our education mirrors this blended profession. This proposal entails collaborative projects between a conservatory and a university in two cities where musical performance and musicology equally thrive: Amsterdam (Conservatory and University of Amsterdam) and Utrecht (HKU Utrechts Conservatorium and Utrecht University). Each project will pilot a joint program of study, combining existing modules with newly developed ones. The feasibility of joint degrees will be explored: a combined bachelor’s degree in Amsterdam; and a combined master’s degree in Utrecht. The full innovation process will be translated to a transferable infrastructural model. For 125 students it will fuse praxis-based musical knowledge and skills, practice-led research and academic training. Beyond this, the partners will also use the Comenius funds as a springboard for collaboration between the two cities to enrich their respective BA and MA programs. In the end, the programme will diversify the educational possibilities for students of music in the Netherlands, and thereby increase their professional opportunities in today’s job market.
Onze huidige voedselvoorziening wordt gekenmerkt door overmatig gebruik van bestrijdingsmiddelen zoals antibiotica, genetische manipulatie, overdadig veel transport, water en andere grondstoffen worden gebruikt en productieprocessen gebaseerd op fossiele brandstoffen. Ook wordt veel landbouwgrond dusdanig uitgeput dat de kwaliteit van de grond en de diversiteit sterk achteruit gaan. Gezonde en duurzaam geproduceerde voeding zou voor iedereen bereikbaar moeten zijn. Bovendien is er veel leegstand in verschillende regio’s, deze leegstand kan door middel van aquacultuur systemen zeer waardevol worden benut. Dit is de aanleiding geweest om te zoeken naar alternatieve mogelijkheden voor duurzame productie van voedsel binnen de agrifoodsector. Geïntegreerde aquacultuur systemen worden verwacht goed toepasbaar te zijn voor duurzame voedingsproductie. Deze systemen verminderen de afhankelijkheid van de huidige voedselvoorziening van chemie, olie en gas. Bovendien stimuleert het de lokale en regionale economie en schept het duurzame werkgelegenheid. De doelstelling is het sluiten van de materiaalstroomketen, het voorkomen van afvalstoffen en het stimuleren van grondstof besparing. De aanpak van dit project is daarom gericht op de transitie naar circulaire materiaalstromen waarbij hoogwaardig hergebruik van de materialen mogelijk is op een manier waarbij waarde wordt toegevoegd. Hierbij worden mogelijkheden verkent in het kader van de biobased economy en nieuwe business- en verdienmodellen van dergelijke geïntegreerde aquaculturen. De onderzoeksvraag voor A2FISH is welke circulaire business- en verdienmodellen er realiseerbaar zijn voor kansrijke geïntegreerde aquacultuursystemen binnen de agrifoodsector. Om die onderzoeksvraag uiteindelijk te kunnen beantwoorden, zijn een aantal deelvragen geformuleerd: • Welke aquacultuursystemen zijn kansrijk toepasbaar binnen de agrifoodsector? • Aan welke technische en economische aspecten moet een aquacultuursysteem voldoen om te komen tot kansrijke business- en verdienmodellen? • Welke soorten planten kunnen worden met waardevolle inhoudsstoffen kunnen worden gekweekt met de aquacultuursystemen? • Welke soorten gangbaar industrieel visvoer kan worden gefabriceerd uit reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie en welke invloed heeft dit voer als bemesting op de waterkwaliteit? • Hoe ziet een vervolgtraject voor een geïntegreerd circulair aquacultuursysteem eruit en in hoeverre is dit anders dan voor gangbare alternatieven?
Vrijwel elk evenement heeft een backstage area waar tijdelijke stroomvoorziening op diesel worden geplaatst. Bij deze test wordt de waterstof Volta op een dergelijke backstage area geplaatst in plaats van of naast een andere tijdelijke stroomvoorziening. Tijdens de test willen de HAN en Volta in aanvulling op het RAAK-mkb project H2-Modus data verzamelen over de werking van het waterstofsysteem en de processen rondom veiligheid en vergunningen. In tegenstelling tot een eenvoudig te plaatsen dieselgenerator dient bij het plaatsen van een waterstof systeem rekening gehouden te worden met een veiligheidszone rondom het systeem. Waterstof is namelijk een zeer licht ontvlambaar en explosief gas. Een van de testdoelen is dan ook bewustwording creëren van deze extra voorzorgmaatregelen. Dit bewustwordingstraject begint al bij de aanvraag van een waterstofsysteem en loopt tot na de afbouw van het evenement. We sluiten hierbij zo veel mogelijk apparaten aan die in andere gevallen door dieselgeneratoren van stroom worden voorzien. Het is een grote uitdaging voor bedrijven om de businesscase van toepassingen op waterstof positief te maken. Het H2-Modus project ontwikkeld daarom modellen en tools die de zogenaamde Total Cost of Ownership minimaliseert en drempels in de ontwikkeling en toepassing in de praktijk minimaliseert en verwerkt dit in een waterstof handbook speciaal voor deze bedrijven. Met de data uit deze test deze modellen en tools extra gevalideerd en verbeterd worden.