In dit proefschrift worden de resultaten beschreven van een studie die online wijkplatformen voor thuiswonende ouderen evalueert die werden ontwikkeld op basis van wensen en behoeften van eindgebruikers. Middels deze online wijkplatformen worden ouderen gestimuleerd om maatschappelijk te participeren en wordt gepoogd om in wijken vraag en aanbod van inwoners bij elkaar te brengen. Via deze online platformen kunnen wijkbewoners, zo ook thuiswonende ouderen, verschillende applicaties raadplegen.
In de advocatuur is het investeren in bestaande cliënten een gangbare wijze van business development. Omdat de concurrentie echter is toegenomen, vooral in het mkb, is het behouden van bestaande mkb-cliënten voor advocaten een prangende kwestie geworden. De onderliggende kennisvraag die zich hierbij aandient is hoe loyaal gedrag tot stand komt bij mkb-cliënten die diensten van advocaten afnemen. Omdat onderzoek hiernaar in deze context grotendeels ontbreekt, is in deze praktijkgerichte studie gestart met explorerend onderzoek d.m.v. een literatuuronderzoek en een meervoudige casestudie. Daaruit blijkt onder meer dat klantwaarde de belangrijkste antecedent is van loyaliteit. D.m.v. survey-onderzoek zijn de relaties tussen advocatuurlijke dienstverleningsfactoren, klantwaarde en loyaliteit bestudeerd. Uit de resultaten blijkt dat mkb-cliënten die het professioneel gedrag van hun advocaat binnen de zaaksbehandeling waarderen alsmede een goede indruk van hem hebben, zich ook loyaal zullen opstellen ten opzichte van hun advocaat. Ook als cliënten professioneel gedrag van de advocaat buiten de zaaksbehandeling waarderen, draagt dit bij aan hun loyaliteit. Deze nevendiensten hebben vooral nut om ‘slapende’ cliënten loyaal te houden. Klantwaarden spelen in deze verbanden een sterk mediërende rol. De effecten op loyaliteit zijn grotendeels verklaarbaar omdat er voor cliënten klantwaarden worden opgeleverd, vooral in de vorm van een goede uitkomst van de zaak en vertrouwen in de advocaat. Eigenschappen van cliënten, zoals de mate van informatieasymmetrie tussen hen en hun advocaat, beïnvloeden deze relaties. Het onderzoek is besloten met implicaties voor theorie over klantwaarde en loyaliteit, en aanbevelingen voor advocaten die de loyaliteit van hun clientèle willen versterken.
Wat is de kracht van de taalontwikkelende leraar? Het antwoord erop is bepalend voor wat er in de opleiding tot leraar basisonderwijs aan bod komt, omdat op de opleiding de tijd beperkt is en je als opleider keuzes maakt over wat je aan bod laat komen in de lessen. Door middel van dit onderzoek heeft de auteur inzicht willen krijgen in het schooltaalstimulerend gedrag van basisschoolleraren tijdens de rekenles, is gezocht naar verklaringen voor dit gedrag om meer zicht te krijgen op de kracht van de leraar en is onderzocht hoe op de opleiding schooltaalstimulerend gedrag kan worden aangeleerd. ISBN: 978-94-6416-369-8 eISBN: 978-94-6416-370-4
Big data spelen een steeds grotere rol in de (semi)professionele sport. De hoeveelheid gegevens die opgeslagen wordt, groeit exponentieel. Sportbegeleiders (coaches, inspanningsfysiologen, sportfysiotherapeuten en sportartsen) maken steeds vaker gebruik van sensoren om sporters te monitoren. Tijdens trainingen en wedstrijden worden de hartslagen, afgelegde afstanden, snelheden en versnellingen van sporters gemeten. Het analyseren van deze data vormt een grote uitdaging voor het begeleidingsteam van de sporters. Sportbegeleiders willen big data graag inzetten om meer grip te krijgen op sportblessures. Blessures kunnen namelijk desastreuze gevolgen hebben voor teamprestaties en de carrière van (semi)professionele sporters. In totaal stopt maar liefst 33% van de topsporters door blessures met hun sportloopbaan. Daarnaast is uitval door blessures een belangrijke oorzaak van stagnatie van talentontwikkeling. Het lectoraat Sportzorg van de Hogeschool van Amsterdam heeft veel expertise op het gebied van blessurepreventie in de sport. Sportbegeleiders hebben het lectoraat Sportzorg benaderd om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag: Wat zijn op data gebaseerde indicatoren om sportblessures te voorspellen? Deze onderzoeksvraagstelling is opgesplitst in de volgende deelvragen: 1. Hoe kan met sensoren relevante data van sporters verzameld worden om de sportbelasting in kaart te brengen? 2. Welke parameters kunnen blessures voorspellen? 3. Hoe kunnen deze parameters op betekenisvolle en eenvoudige wijze naar sportbegeleiders en sporters teruggekoppeld worden? Het project resulteert in de volgende projectresultaten: - Een overzicht van nauwkeurige en gebruiksvriendelijke sensoren om sportbelasting in kaart te brengen - Een overzicht van relevante parameters die blessures kunnen voorspellen - Een online tool dat per sporter aangeeft of de sporter wel of niet training- of wedstrijdfit is Bij dit project zijn de volgende organisaties betrokken: Hogeschool van Amsterdam, Universiteit Leiden, VUmc, Rijksuniversiteit Groningen (RuG), Amsterdam Institute of Sport Science (AISS), Johan Sports, Centrum voor Topsport en Onderwijs (CTO) Amsterdam, Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Sport (NVFS), VV Noordwijk (voetbalclub) en Black Eagles (basketbalclub).
Moderne vreemde talen-docenten op middelbare scholen willen zich meer richten op de communicatieve kant van taalonderwijs. Bestaande taaltoetsen sluiten niet altijd aan op de leerdoelen. Hoe kunnen we toetsen aanbieden waarin communicatie centraal staat? Welke gevolgen heeft dit voor de manier van lesgeven?Doel We onderzoeken hoe een toetsprogramma gericht op communicatieve taalvaardigheden eruit moet zien en wat er nodig is om zo'n programma aan te bieden in het voortgezet moderne vreemde talen onderwijs. Hiermee willen we het toetsprogramma laten aansluiten op het onderwijs van moderne vreemde talen, waarin communicatie steeds belangrijker is. Praktijkverkenning In de eerste fase van het project is de praktijk van het Nederlandse vreemdetalenonderwijs verkend op het gebied van didactiek en toetsing. De mate van samenhang tussen leerdoelen, didactiek en toetsing is onderzocht door in tien verschillende talensecties docenten te interviewen, toetsen te analyseren, lessen te observeren en leerlingen te bevragen. De resultaten van de inventarisatie laten een gebrek aan samenhang zien tussen de drie elementen: de leerdoelen zijn communicatief, maar de aangeboden toetsen en leeractiviteiten zijn dat niet of niet voldoende. Aanpak In een tweede zogenaamde ontwerpgerichte projectfase is een professionele leergemeenschap gevormd, bestaande uit 21 vreemdetalendocenten uit 15 verschillende scholen. Ze hebben zich een schooljaar lang gebogen over de vraag: “Minder en beter toetsen: hoe doe je dat?” Aan de hand van theorie en praktijkervaringen hebben ze in co-creatie materiaal ontwikkeld voor de ontwikkeling van een eigen communicatief toetsprogramma voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De betrokken docenten hebben eerst het ontwikkelde materiaal uitgeprobeerd in hun praktijk. Na evaluatie en bijstelling is het materiaal verzameld in een handleiding (zie publicatie) en beschikbaar gesteld aan tien nieuwe scholen die hiermee een communicatief toetsprogramma ontwikkeld en geïmplementeerd hebben in de praktijk. Ervaringen van zowel docenten als leerlingen waren veelal positief. De effecten van de implementatie op het didactisch handelen van de docenten worden momenteel onderzocht. Resultaten Dit onderzoek loopt. Na afronding vind je hier een samenvatting van de resultaten. We zullen de resultaten daarnaast beschikbaar maken via een proefschrift en presentaties op conferenties en studiedagen voor docenten. Looptijd 01 september 2018 - 31 december 2023 Masterstudenten moderne vreemde talen die lesgeven in het derde leerjaar van het VO kunnen meedoen aan het onderzoek. Catherine van Beuningen (hoofddocent Talenonderwijs en Meertaligheid, Hogeschool van Amsterdam) is als copromotor bij dit project betrokken.
Onderzoek laat zien dat gedragsproblemen en leesproblemen vaak gelijktijdig voorkomen. Maar waar moet de leerkracht zich op richten; het gedrag of de leesprestaties? Voor de onderwijspraktijk is het relevant om uitsluitsel te krijgen over hoe deze problematiek in elkaar zit.Doel Uit veel onderzoek komt naar voren dat gedragsproblemen en leesproblemen bij veel kinderen min of meer gelijktijdig voorkomen. Leerkrachten zijn in deze situatie geneigd zich eerst te richten op het gedrag aangezien ze daar de meeste last van hebben. De primaire gerichtheid op gedragsproblemen uit zich ook in de grote vraag die er is naar begeleiding van leerkrachten bij het voorkomen en bestrijden van gedragsproblemen en de oververtegenwoordiging van studenten die bij de Master EN bij het Seminarium voor Orthopedagogiek de route Gedrag kiezen. De vraag is of deze gerichtheid terecht is en inderdaad tot de oplossing van de problemen leidt dan wel dat een achterliggend probleem de oorzaak is; namelijk een leesprobleem dat bij de leerling gedragsproblemen veroorzaakt. Het is relevant voor zowel de onderwijspraktijk als de opleidingen om uitsluitsel te krijgen over hoe deze problematiek in elkaar zit. In dit proefschrift wordt beoogd de vraag te beantwoorden of de gerichtheid op gedragsproblemen terecht is. Ook wil hiermee tegemoet worden gekomen aan de behoefte aan onderzoek waarmee de praktijk duidelijkere handvatten aangereikt krijgt om om te gaan met deze problemen en waar te beginnen met het bestrijden en voorkomen van de problemen. De volgende onderzoeksvragen worden beantwoord: 1) Gaan leesproblemen vooraf aan gedragsproblemen, is het andersom of is er sprake van wederzijdse volgtijdelijkheid? 2) Veroorzaken leesproblemen gedragsproblemen, is het andersom of veroorzaken zij elkaar? 3) In welke mate is lezen en gedrag te beïnvloeden door de leerkracht? Resultaten Het gedrag van leerlingen tijdens de leesles (aandacht, verstorend gedrag, emotionele stabiliteit) blijkt niet bij te dragen aan hun leesvaardigheid aan het eind van datzelfde schooljaar (groep 5); het is dus niet zo dat leerlingen die zich beter gedragen aan het begin van het jaar, beter lezen aan het eind van het jaar. Andersom is het wel zo dat leerlingen die aan het begin van het jaar beter lezen, zich aan het eind van het jaar beter gedragen (Brokamp, Houtveen & Van de Grift, 2018b; Brokamp, Houtveen & Van de Grift, submitted). Er wordt momenteel vervolgonderzoek uitgevoerd om te kijken of deze trend hetzelfde is over meerdere leerjaren. Wanneer gekeken wordt naar wat de leerkracht kan doen om zowel het lezen als het gedrag van de leerlingen tijdens de leesles te beïnvloeden, blijkt dat de leerkracht door het geven van een kwalitatief goede leesles ervoor kan zorgen dat de leerlingen beter gaan lezen, maar ook meer gefocust zijn, minder verstorend gedrag vertonen en (in minder mate) meer zelfvertrouwen hebben. Voor de praktijk heeft dit een belangrijke implicatie, namelijk het belang van goed leesonderwijs; het geven van een goede leesles zorgt niet alleen voor verbetering van de leesprestaties maar kan ook in positieve zin bijdragen aan het gedrag van de leerlingen (Brokamp, Houtveen & Van de Grift, 2016; 2018a). Brokamp, S.K., Houtveen, A.A.M., & Van de Grift, W.J.C.M. (submitted). Reading and behavioural and emotional engagement: a bidirectional relationship? Brokamp, S.K., Houtveen, A.A.M., & Van de Grift, W.J.C.M (2016, January). Reading, classroom behaviour and teaching skills. Paper presented at ICSEI 2016 Conference, Glasgow, UK. Brokamp, S.K., Houtveen, A.A.M., & Van de Grift, W.J.C.M (2018a). The relationship among students' reading performance, their classroom behavior, and teacher skills. The Journal of Educational Research. doi: 10.1080/00220671.2017.1411878 Brokamp, S.K., Houtveen, A.A.M., & Van de Grift, W.J.C.M (2018b, Juni). Leesvaardigheid en betrokkenheid tijdens het lezen: een bidirectionele relatie?. Paper gepresenteerd op de ORD 2018 Conferentie, Nijmegen, Nederland. Looptijd 01 december 2012 - 31 december 2020 Aanpak In het onderzoek meten we zowel het gedrag tijdens de leesles als de leesvaardigheid van de leerlingen over meerdere jaren. Ook bekijken we het instructiegedrag en algemeen pedagogisch handelen van de leerkrachten om de vraag te kunnen beantwoorden in welke mate de leerkrachten het lezen en gedrag van de leerlingen kunnen beïnvloeden.