Dit onderzoek is een eerste verkenning in Nederland naar de impact op slachtoffers van online delicten, de behoeften van slachtoffers en de verantwoordelijkheden van politie, justitie en andere instanties bij de afhandeling van dergelijke delicten. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de vraag in hoeverre en hoe de situatie en behoeften van slachtoffers van online criminaliteit afwijken van de situatie en behoeften van slachtoffers van traditionele offline delicten. Immers, als daar meer zicht op is wordt ook duidelijk of het bestaande slachtofferbeleid – dat ontwikkeld is voor traditionele offline delicten – voorziet in de behoeften van slachtoffers van online criminaliteit. Onder de noemer ‘online criminaliteit’ vallen diverse delicten die kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën: cybercriminaliteit en gedigitaliseerde criminaliteit. Onder cybercriminaliteit vallen delicten waarbij de ICT-structuur zelf doelwit is én waarbij voor het plegen van dat delict ICT van wezenlijk belang is voor de uitvoering. Voorbeelden zijn het hacken van een database met persoonsgegevens of het platleggen van een website van een bank met een zogenaamde DDoS-aanval. Dit soort delicten wordt ook wel cyber dependent crimes genoemd. Onder gedigitaliseerde criminaliteit vallen traditionele offline delicten die ook online kunnen worden gepleegd. Voorbeelden zijn fraude via internet en de verspreiding van kinderpornografisch materiaal. Dit soort delicten wordt ook wel cyber enabled crimes genoemd. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/rutgerleukfeldt/
Eigen veiligheid of slachtoffers voorkomen (hoofdstuk 2) betreft een politieel onderwerp dat een nauwe relatie heeft met de AMOK-procedure. Vaak wordt deze procedure vereenzelvigd met school shootings; maar ook deze gebeurtenis laat zien dat dit begrip niet altijd de lading dekt. Het hoofdstuk (3) over de gezaghebbende professionals en professionele gezagsdragers zoomde in op beide categorieën en ook op de relatie tussen operationele functionarissen en de autoriteiten. Het hoofdstuk 4 gaat over de vraag: Wat weegt zwaarder: zorgvuldig forensisch onderzoek of de belangen van nabestaanden ? Na het hoofdstuk over de dodelijke slachtoffers volgde een hoofdstuk (5) over de gewonden. In de media is er met name na het uitkomen van het IOOV-rapport beroering ontstaan over het gemis aan medewerking van ziekenhuizen. Wij hebben geprobeerd de achterliggende verklaringen hiervoor te vinden. Het meest uitgebreide hoofdstuk (6) behandelde de relatie tussen het GBT en de driehoek. Gedurende de dag is een aantal zaken in de driehoek besproken en feitelijk besloten (en soms daarna nog bekrachtigd in het GBT). Verschillende bekende dilemma’s die spelen tussen het gemeentelijk/burgemeesterlijk belang en het strafrechtelijk belang zijn in deze Alphense casus belicht. Crisismanagement is vooral communicatiemanagement, zo stelden wij in hoofdstuk 7, waarbij met de snelle opkomst van de sociale media dit landschap niet alleen danig is veranderd, maar het voor gemeenten en andere betrokkenen alleen maar lastiger lijkt te zijn geworden om het goed te doen. Het laatste meer thematische hoofdstuk (8) behandelde de wijze waarop bij betrokken organisaties (politie, ambulancedienst en gemeente) na afloop de nazorg voor het eigen personeel is opgepakt
Onderscheidend voor het beroepsonderwijs is dat het leerproces van studenten in het perspectief staat van kwalificeren tot startend beroepsbeoefenaren en dat het leren en begeleiden van dat leren plaatsvindt op school én op de werkplek. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is het aandeel leren op de werkplek aanzienlijk. Het gaat om 80% in de beroepsbegeleidende leerwegen (bbl) met 30,6 % van de studentenpopulatie en om minimaal 20% tot maximaal 60% in de beroepsopleidende leerwegen (bol) met 69,4% procent van de studentenpopulatie.1 Zowel de docenten in onderwijsinstellingen als praktijkopleiders/werkbegeleiders2 in leerbedrijven spelen een belangrijke rol in het opleidingsproces van mbo-studenten.