Tijdens de landelijke KVLO-studiedag basisonderwijs op 9 november 2016 werd een workshop verzorgd waarin dieper werd ingegaan op de kaders van beweegstimulering binnen het basisonderwijs. De nadruk lag op hoe het enorme potentieel rondom basisscholen en vakdocenten LO via systeemdenken en systeemveranderingen een (nog) sterkere maatschappelijke rol kan vervullen om fysieke inactiviteit en zitgedrag bij kinderen tegen te gaan en beweging te stimuleren. Dit artikel beschrijft kernelementen die tijdens deze workshop zijn behandeld en geeft indicaties hoe een integrale aanpak in de schoolomgeving, waar bewegingsonderwijs en de vakdocent LO een belangrijk onderdeel van uit maken, bij kan dragen aan actievere kinderen.
DOCUMENT
In verpleeg- en verzorgingshuizen is er enerzijds maar een zeer kleine groep die voldoende bewegen volgens de beweegnorm en anderzijds brengen de meeste bewoners een groot aantal uren zittend (sedentair) door. Juist dit sedentair gedrag is sterk geassocieerd met cardiovasculaire mortaliteit (sterfte door hart- en vaatziekten), zelfs na correctie voor het aantal uren bewegen. Naast het aanmoedigen van fysieke activiteit dient sedentair gedrag dus eveneens meegenomen te worden in beweeginterventies. Effectieve beweeginterventies op maat (zoals de Physical Activity Centre-methodiek) kunnen een belangrijke bijdrage leveren om enerzijds gezondheidsrisico’s terug te dringen en anderzijds kwaliteit van leven te verhogen (beweegangst verkleinen, vertrouwen bieden, eenzaamheid tegen gaan, zelfredzaamheid vergroten).
LINK
Dit artikel schetst een overzicht van de huidige stand van zaken omtrent beweging en zitgedrag bij basisschoolleerlingen in Nederland gebaseerd op de combinatie van GPS en accelerometrie. Tevens wordt aan de hand van een praktijkinterventie suggesties gedaan hoe beweegstimulering bij basisschoolleerlingen zou kunnen worden verbeterd door een contextuele blik toe te passen die aansluit bij het gedrag van basisschoolleerlingen.
DOCUMENT
In dit review wordt een overzicht gegeven van effect van mobiele applicaties en activity trackers op een gezonde leefstijl. 17 artikelen werden geïncludeerd. De effecten van apps op beweeggedrag lijken positief. Het effect van apps op voeding en gewicht was wisselend. Maar er leek een trend te zijn voor verbetering van het voedingspatroon. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar effect van activity trackers op leefstijl, maar eerste resultaten laten een positieve invloed zien op beweeggedrag. Voor apps aanbevolen kunnen worden, is verder onderzoek nodig. Hiervoor is grootschalig onderzoek nodig met uitgebalanceerde controlegroepen en lange termijn follow-up testen.
DOCUMENT
Doel Overzicht geven van de literatuur over het effect van smartphone-apps en activiteitsmeters op een gezonde leefstijl. Opzet Systematische review. Methode In PubMed, de Cochrane Library, Embase en CINAHL zochten we naar relevante artikelen. Inclusiecriteria waren: (a) de interventie was een mobiele app of activiteitsmeter; (b) die bewegen en gezonde voeding stimuleerde; (c) bij volwassen mensen met een ongezonde leefstijl die nog geen aandoening hadden; (d) gericht op preventieve gezondheidszorg, gezondheidsbevordering of gezond gedrag; en (e) waarin het effect op fysieke activiteit, voeding of gewicht werd gemeten. Resultaten We includeerden 17 onderzoeken, waarvan 13 met apps en 4 met activiteitsmeters. Het effect van de apps op fysieke activiteit bij mensen met overgewicht of obesitas was in 6 onderzoeken positief en in 3 afwezig. Er was een positief effect op voeding dat in 3 onderzoeken significant en in 2 niet-significant was. Het effect op gewicht was in 6 onderzoeken positief en in 5 afwezig. De bewijskracht van de onderzoeken met apps was matig tot laag. Activiteitsmeters leken fysieke activiteit te kunnen verhogen, maar de kwaliteit van deze onderzoeken was laag. De effecten op gewicht waren tegenstrijdig en de effecten op voeding zijn niet onderzocht. Conclusie Apps hebben een globaal positief effect op de fysieke activiteit. Het effect op voeding en gewicht is onduidelijk, maar de trend is dat ze het voedingspatroon verbeteren. Ook activiteitsmeters kunnen de fysieke activiteit verhogen. Om gebruik van apps en activiteitsmeters te kunnen aanbevelen is echter grootschaliger onderzoek nodig, met beter uitgebalanceerde controlegroepen en een langere follow-upduur.
DOCUMENT
Objective The purpose of this study was to investigate the relationship between body mass index (BMI) class and physical activity and sedentary behavior in patients with acute coronary syndrome (ACS) during cardiac rehabilitation (CR). Methods This study was a secondary analysis of the OPTICARE trial. Physical activity and sedentary behavior were measured in participants with ACS (n = 359) using actigraphy at baseline, directly after completion of a multidisciplinary 12-week exercise-based CR program and 9 months thereafter. Outcome measures were step count and duration of time (percentage of wear time) spent in light physical activity, moderate-to-vigorous physical activity, and sedentary behavior. Participants were classified as normal weight (BMI = 18.5–24.99 kg/m2; n = 82), overweight (BMI = 25.0–29.99 kg/m2; n = 182), or obese (BMI ≥ 30.0 kg/m2; n = 95). Linear mixed-effects models were applied to study the relationship between BMI class and physical activity and sedentary behavior. Results At the start of CR, compared with participants with normal weight, participants with obesity made on average 1.11 steps fewer per minute (952 steps/d), spent 2.9% (25 min/d) less time in light physical activity, and spent 3.31% (28 min/d) more time in sedentary behavior. Participants of all BMI classes improved their physical activity and sedentary behavior levels similarly during CR, and these improvements were maintained after completion of CR. Conclusion Participants with ACS who had obesity started CR with a less favorable physical activity and sedentary behavior profile than that of participants with normal weight. Because all BMI classes showed similar improvement during CR, this deficit was preserved. Impact This study indicates that reconsideration of the CR program in the Netherlands for patients with ACS and obesity is warranted, and development of more inclusive interventions for specific populations is needed. A new program for people with obesity should include added counseling on increasing physical activity and preventing sedentary behavior to facilitate weight loss and reduce mortality risk. Lay Summary People with ACS who have obesity are less active and sit more than individuals with normal weight, both during and after CR. This study suggests that CR needs to be changed to help individuals increase their physical activity to help them lose weight and reduce their risk of death.
DOCUMENT
Sarcopenie gaat gepaard met een verhoogd risico op vallen en fracturen, kwetsbaarheid, functionele beperkingen, verlies van zelfstandigheid, langdurige opname in een zorginstelling en vroegtijdig sterfte. Het leidt daardoor tot hogere zorgkosten. Sarcopenie – afkomstig van de Griekse woorden sarx (‘vlees’) en penia (‘tekort’, ‘gebrek’) – ontstaat door veroudering (primaire sarcopenie) of door, met name inflammatoire, aandoeningen (secundaire sarcopenie). Daarnaast dragen lichamelijke inactiviteit, sedentair gedrag en onvoldoende inname van energie en eiwit bij aan het ontstaan.In deze klinische les zetten we de screening op en diagnose van sarcopenie uiteen volgens de nieuwste Europese definitie van de European Working Group on Sarcopenia in Older Persons 2 (EWGSOP2).1 Wij hopen hiermee de actieve opsporing en behandeling van sarcopenie in de klinische praktijk te bevorderen.
DOCUMENT
BACKGROUND: Although enhancing physical activity (PA) is important to improve physical and/or cognitive recovery, little is known about PA of patients admitted to an inpatient rehabilitation setting. Therefore, this study assessed the quantity, nature and context of inpatients PA admitted to a rehabilitation center. METHODOLOGY/PRINICIPAL FINDINGS: Prospective observational study using accelerometry & behavioral mapping. PA of patients admitted to inpatient rehabilitation was measured during one day between 7.00-22.00 by means of 3d-accelerometery (Activ8; percentage of sedentary/active time, number of sedentary/active bouts (continuous period of ≥1 minute), and active/sedentary bout lengths and behavioral mapping. Behavioral mapping consisted of observations (every 20 minutes) to assess: type of activity, body position, social context and physical location. Descriptive statistics were used to describe PA on group and individual level. At median the 15 patients spent 81% (IQR 74%-85%) being sedentary. Patients were most sedentary in the evening (maximum sedentary bout length minutes of 69 (IQR 54-95)). During 54% (IQR 50%-61%) of the observations patients were alone) and in their room (median 50% (IQR 45%-59%)), but individual patterns varied widely. CONCLUSION/SIGNIFICANCE: The results of this study enable a deeper understanding of the daily PA patterns of patients admitted for inpatient rehabilitation treatment. PA patterns of patients differ in both quantity, day structure, social and environmental contexts. This supports the need for individualized strategies to support PA behavior during inpatient rehabilitation treatment.
DOCUMENT
De Haagse Hogeschool heeft 'Kwaliteit van het leven: technologie voor gezondheid' tot een van haar profileringsthema's benoemd. Daarmee wil zij inspelen op maatschappelijke behoeften en tevens bijdragen aan een reductie van de zorgkosten. Aansluiting wordt gezocht bij het topsectorenbeleid Life Sciences & Health en de Europese onderzoeks- en innovatieagenda voor 2020; the European Innovation Partnership on Active and Healthy Ageing.
DOCUMENT
Background: The objective of this study was to derive evidence-based physical activity guidelines for the general Dutch population. Methods: Two systematic reviews were conducted of English language meta-analyses in PubMed summarizing separately randomized controlled trials and prospective cohort studies on the relation between physical activity and sedentary behaviour on the one hand and the risk of all-cause mortality and incidence of 15 major chronic diseases and conditions on the other hand. Other outcome measures were risk factors for cardiovascular disease and type 2 diabetes, physical functioning, and fitness. On the basis of these reviews, an expert committee derived physical activity guidelines. In deriving the guidelines, the committee first selected only experimental and observational prospective findings with a strong level of evidence and then integrated both lines of evidence. Results: The evidence found for beneficial effects on a large number of the outcome measures was sufficiently strong to draw up guidelines to increase physical activity and reduce sedentary behaviour, respectively. At the same time, the current evidence did not provide a sufficient basis for quantifying how much physical activity is minimally needed to achieve beneficial health effects, or at what amount sedentary behaviour becomes detrimental. A general tenet was that at every level of current activity, further increases in physical activity provide additional health benefits, with relatively larger effects among those who are currently not active or active only at light intensity. Three specific guidelines on (1) moderate- and vigorous-intensity physical activity, (2) bone- and musclestrengthening activities, and (3) sedentary behaviour were formulated separately for adults and children. Conclusions: There is an unabated need for evidence-based physical activity guidelines that can guide public health policies. Research in which physical activity is measured both objectively (quantity) and subjectively (type and quality) is needed to provide better estimates of the type and actual amount of physical activity required for health.
DOCUMENT