In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn de ambities beschreven hoe de zorg in de toekomst goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Om aan deze ambities te voldoen, wordt ingezet op passende zorg, beschreven in het Kader Passende Zorg. Met de huidige veranderingen in de maatschappij en de zorg is het van belang dat mensen zo goed mogelijk functioneren en langer thuis kunnen blijven wonen.Ergotherapie is persoonsgericht en draagt bij aan het mogelijk maken van de dagelijkse activiteiten van mensen in de eigen omgeving. Ergotherapie is gericht op participatie, gezondheid en welbevinden van mensen die een beperking ervaren. Het doel van ergotherapie is dat mensen de voor hen belangrijke activiteiten in en met hun omgeving (weer) kunnen uitvoeren en hier tevreden over zijn. Ergotherapie doet dit door functies, vaardigheden en strategieën te evalueren en deze in de dagelijkse activiteiten effectief in te zetten. Dit kan gerealiseerd worden door training, het aanleren van een andere manier van handelen, het inzetten van een hulpmiddel of door de activiteit of de omgeving aan te passen. Ook door advies, coaching of educatie gericht op het optimaliseren van de (eigen) mogelijkheden en die van hun naasten worden betekenisvolle, dagelijkse activiteiten weer mogelijk, en kunnen mensen (langer) thuis functioneren. Ergotherapeuten kunnen ook een rol vervullen bij het ondersteunen en versterken van dagelijkse activiteiten van groepen mensen met als doel bijdragen aan de sociale participatie van groepen mensen in de maatschappij (gemeenschapsgericht werken). Wetenschappelijk onderzoek blijft belangrijk voor de kwaliteitsborging, onderbouwing en innovatie van ergotherapeutische interventies, passend bij veranderingen in de samenleving, het onderwijs en de gezondheidszorg.De Kennisagenda Ergotherapie biedt een overzicht van de belangrijkste thema’s met onderzoeksvragen en kennisvragen die de beroepsgroep de komende jaren centraal stelt. Het vormt de grondslag voor (ergotherapie-) onderzoekers, financiers en voor ergotherapie relevante organisaties. De kennisagenda presenteert onderzoeksvragen en een tabel met prioritering van doelgroepen en onderwerpen. De prioritering is gebaseerd op de combinatie van maatschappelijke relevantie (politieke, maatschappelijke en demografische ontwikkelingen en de input van stakeholders) én wetenschappelijke relevantie (literatuuronderzoek naar de (kosten)effectiviteit van ergotherapeutische interventies). De stakeholders waren vertegenwoordigers van onder andere de beroepsvereniging, verwijzers, andere zorgverleners, patiënten- en mantelzorg- verenigingen, zorgverzekeraars, onderwijs en onderzoek.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er zorgen zijn over het welzijn van studenten. Hogescholen hebben de maatschappelijke opdracht gekregen bij te dragen aan het bevorderen van ‘studentenwelzijn’. Dit onderzoek gaat over de manier waarop hogescholen in Nederland dit aanpakken en welke ervaringen zij hiermee hebben met als doel lessen te trekken die hogescholen kunnen gebruiken bij het versterken van hun aanpak van studentenwelzijn. Hiervoor hebben wij gesproken met vertegenwoordigers van 22 verschillende hogescholen in Nederland. In de interviews is onder andere gevraagd naar het aanbod voor studenten, professionalisering van docenten, hoe beleid tot stand komt en keuzes worden gemaakt ten aanzien van studentenwelzijn, en onderzoek en samenwerking op het gebied van studentenwelzijn. De thema’s zijn gebaseerd op het StepChange model (De Pury & Dicks, z.d.). Daarnaast is gevraagd naar waar hogescholen tevreden over zijn, maar ook naar waar zij (nog) mee worstelen en welke vragen er leven over de aanpak van studentenwelzijn. Het rapport biedt een uitgebreid beeld in de ervaringen van hogescholen. Hieronder volgt heel kort een samenvatting van de belangrijkste resultaten.Uit de gesprekken blijkt dat op alle hogescholen hard wordt gewerkt aan het bevorderen van studentenwelzijn. Mede door de vrijgekomen NPO-gelden is er de afgelopen periode heel veel aanbod ontwikkeld. Hogescholen voelen zich trots over het rijke aanbod dat zij onder hoge druk hebben kunnen neerzetten. Dit aanbod laat zien dat studentenwelzijn vanuit een brede blik wordt benaderd, met aandacht voor onder andere leefstijl, financiën, sociale binding en inclusie, mentale gezondheidsvaardigheden, en zingeving. In dit rapport worden een aantal voorbeelden uitgelicht en kan een overzicht worden gevonden in Bijlage 2. Een aantal tendensen en verschuivingen zijn zichtbaar. Zo is de aandacht van hogescholen verschoven van het genereren van aanbod naar het structureren en in lijn brengen van dit aanbod. Ook wordt er nagedacht over de borging op lange termijn van het aanbod. Daarnaast zetten hogescholen steeds meer in op preventie. Een andere beweging is het organiseren van aanbod dichter bij de student, bijvoorbeeld op het niveau van de faculteit.Er is grote overlap in de dilemma’s waar hogescholen nog mee worstelen, en – redenerend vanuit het StepChange model – signaleren we een aantal kansen voor het versterken van de aanpak van studentenwelzijn. Dit leidt tot een reeks conclusies en aanbevelingen, die hieronder zeer kort worden samengevat.1.Hogescholen hebben het idee dat hun aanbod nog niet voldoende gebruikt en gevonden wordt. Om aanbod beter te laten aansluiten op de behoeftes van studenten, kunnen studenten zelf sterker betrokken worden bij het samenstellen van het aanbod. Daarnaast kunnen hogescholen de zichtbaarheid van het aanbod vergroten door het aanbod dichter bij de student te organiseren en aanbod digitaal op 1 plek samen te brengen. Daarnaast kan de communicatie over het aanbod versterkt worden, bijvoorbeeld door de inzet van communicatieprofessionals met kennis van de doelgroep of door het betrekken van de doelgroep zelf.2.Hogescholen zoeken naar de onderbouwing voor het genereren, behouden, of juist schrappen van bepaald aanbod. Dit komt omdat aanbod niet altijd op gestructureerde wijze tot stand komt en er maar beperkt gebruik wordt gemaakt van gegevens en inzichten uit (eigen) onderzoek. Hogescholen zouden aanbod meer systematisch kunnen monitoren en evalueren. Hierin kan worden samengewerkt met lectoraten en onderzoekers en kunnen hogescholen ook onderling samenwerken. Er zijn positieve ervaringen met het betrekken van studenten bij keuzes met betrekking tot studentenwelzijn.3.Hogescholen wijzen erop dat de opleiding zelf de eerste plek is voor het bevorderen en behouden van studentenwelzijn, met een hoofdrol voor de SB’er. Maar de diensten die verantwoordelijkheid hebben of dragen voor studentenwelzijn hebben weinig zicht op wat het onderwijs doet en werken maar beperkt samen met het onderwijs, onder andere ook omdat zij niet expliciet de opdracht hebben om samen te werken. Dit vormt een belemmering in het systematisch en in gezamenlijkheid bouwen aan kennis en expertise over studentenwelzijn. De professionalisering van de SB’er wordt verder als zeer belangrijk gezien. Beleidsvorming hierop ligt echter bij andere afdelingen, dat maakt het moeilijk hier invloed op uit te oefenen.4.De differentiatie in aanbod en specialismes verschilt tussen hogescholen waarbij grote hogescholen vaak een groter en meer gedifferentieerd aanbod hebben waardoor aansluiting op verschillende behoeftes van studenten in het aanbod expliciet is gemaakt. Denk hierbij aan netwerken voor specifieke groepen studenten of functionarissen zoals loopbaancoaches. Dat wil niet per se zeggen dat grote hogescholen daarin een betere aanpak van studentenwelzijn hebben. Juist zij worstelen met het bereiken en vinden van studenten en geven aan dat het creëren van netwerken voor specifieke groepen studenten niet altijd de weg naar een inclusieve hogeschool is – of in ieder geval niet de enige. Kleine hogescholen genieten van hun informele sfeer en het elkaar van naam kennen. Maar misschien dat sommige studenten zich ongezien voelen. Daarom zou het bieden van een plek waar studenten zich thuisvoelen, zich welkom voelen en zich gezien voelen iets moeten zijn dat steeds de aandacht heeft en waarvan hogescholen zouden moeten weten hoe zij op dat vlak presteren.5.Tenslotte. De aanpak van studentenwelzijn die hogescholen bieden, vindt plaats in de context van een aantal maatschappelijke problemen waar de hogeschool maar beperkt invloed op heeft, maar die wel grote impact hebben op studentenwelzijn en studentsucces. Denk bijvoorbeeld aan huisvestingsproblemen en financiële problemen bij studenten. ‘Hoe kun je je niet somber voelen als je geen veilige woonplek hebt? Daar kan geen cursus tegenop.’ Het wordt als onterecht gezien dat de student zelf in grote mate hiervan de lasten ondervindt. Hogescholen kunnen proberen om problematiek waar zij zelf minder invloed op hebben sterker te agenderen, bijvoorbeeld bij de gemeente. Ook kunnen zij het perspectief van studenten op studentenwelzijn en hun eigen perspectief sterker naar voren brengen in het publieke debat.Studentenwelzijn is een breed begrip. Het is onmogelijk compleet te zijn in de weergave van wat er gebeurt op hogescholen in Nederland en dat pretenderen we dan ook niet. Wel hopen we met dit onderzoek bij te dragen aan het gesprek over de aanpak van studentenwelzijn en met de opgedane inzichten en opgehaalde praktijken en ervaringen hogescholen te inspireren om hun aanpak van studentenwelzijn verder te brengen.
MULTIFILE
Het is niet vanzelfsprekend dat iedereen participeert in de samenleving of de ondersteuning krijgt die nodig is. Ondanks dat we inmiddels weten dat ogenschijnlijke individuele problemen -zoals armoede, dakloosheid of verslaving- onze maatschappij structurele problemen oplevert. Het straathoekwerk wordt ingezet om deze (groepen) mensen wel te bereiken. Ze vervult een brugfunctie naar reguliere voorzieningen en hulpverlening.Dit is het eerste handboek Straathoekwerk, een outreachende basismethodiek binnen het sociaal werk. Het beschrijft de eigen professionaliteit en de methodiek van het straathoekwerk op handelingsniveau. De doelgroep, de doelen, het methodisch handelen en de randvoorwaarden komen aan de orde. De methodiek wordt wetenschappelijke onderbouwd. Verder bevat het boek handige tools, praktijkvoorbeelden, portretten en casuïstiek.
MULTIFILE
In het recent gepubliceerde Integraal Zorg Akkoord (IZA) 2023-2026 wordt toegewerkt naar goede, toegankelijke en betaalbare zorg. Thema’s die in het akkoord worden genoemd zijn passende zorg, samenwerking tussen zorg en welzijn, strakke samenwerkingsafspraken, elektronische gegevens uitwisseling, versterking eerstelijnszorg. Maar ook: uitkomstgerichte zorg. Dit sluit aan bij het visiedocument van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD) ‘De diëtist en de diëtetiek in 2030’. Deze visie, voor en door diëtisten beschrijft het punt op de horizon en hoe we daar, vanuit een opgestelde veranderagenda hier naar toewerken. Hiervoor is het nodig dat (kosten)effectiviteit wordt aangetoond en is de integratie tussen praktijkvoering, onderwijs en onderzoek randvoorwaardelijk. Zowel de visie van de NVD en het IZA sturen er op aan dat diëtisten hun doelmatigheid moeten aantonen. Onder doelmatigheid verstaan we in dit project: - Onderzoek naar uitkomsten/effecten van hun eigen handelen in de praktijk - Dat diëtisten data kunnen inzetten voor reflectie op het eigen handelen en het bijsturen op kennis en kunde - Dat zij van hieruit effectieve en passende zorg kunnen aanbieden - Dat zij dit doen in samenwerking met overige zorgverleners, de patiënt zelf en vanuit doorverwijzing naar het sociaal domein - Dat zij onderdeel zijn van een (multidisciplinair) samenwerkingsverband om de samenwerking tot stand te laten komen Diëtisten zien de nut en noodzaak van deze ontwikkeling, echter missen zij handvatten om dit vorm te geven passend binnen hun huidige bedrijfsvoering en werkzaamheden. Het doel van dit project is dat het lectoraat Voeding, Diëtetiek en Leefstijl en de NVD (Academy), samen en in co-creatie (d.m.v. de methodiek Design Thinking) met diëtisten uit de eerstelijns- en tweedelijnszorg, een professionaliseringsaanbod ontwikkelen passend bij wensen en behoeften, zodat zij in staat zijn om in de toekomst doelmatigheid te kunnen aantonen en aan te sluiten bij de visie van de IZA en de NVD.
Aanleiding Het is belangrijk om de opvoedingskracht van ouders en de sociale steun rond gezinnen te versterken. De Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) hebben hierin een belangrijke taak: preventie en het bieden van laagdrempelige opvoedingshulp bij lichte opgroei- en opvoedvragen, en waar nodig doorverwijzen naar zwaardere vormen van hulp. Dit noemen we preventief en omgevingsgericht werken. In de CJG’s zijn het vooral de frontliniewerkers - de pedagogisch consulenten, de maatschappelijk werkers en de sociaal verpleegkundigen – die invulling moeten geven aan het preventief en omgevingsgericht werken. Zij geven aan dat zij behoefte hebben aan gereedschap om:• Sociale pedagogische netwerken in buurten en wijken te versterken.• Opvoedingsvragen van ouders te verhelderen en daarop in te spelen.• Tijdig te kunnen signaleren wanneer zij de hulp van specialisten moeten inroepen. Doelstelling De hoofdvraag van dit project luidt dan ook: Op welke wijze kunnen frontliniewerkers invulling geven aan het preventief en omgevingsgericht werken, zodat zij de opvoedkracht van ouders en de pedagogische kwaliteit van de sociale omgeving van gezinnen versterken? Welke handvatten, instrumenten, vaardigheden, kennis en attitude hebben deze professionals daarvoor nodig? Het hart van dit project is de kenniswerkplaats die bestaat uit frontliniewerkers, docent/onderzoekers en studenten, die vanuit hun eigen inbreng en deskundigheid samenwerken. Via de kenniswerkplaats wordt geleerd door te doen. Ook wordt nadrukkelijk gezocht naar de intuïtieve kennis en behoeften van collega-professionals door mee te lopen met frontliniewerkers en hen te interviewen. De kenniswerkplaats vraagt feedback van inhoudsdeskundigen. Zij toetst haar resultaten aan de mening van de schakelgroep, waar het middenmanagement deel van uitmaakt. Dit gebeurt met het oog op de implementatie van de producten op de werkvloer. Beoogde resultaten Het project Een stap naar voren wil een lerende omgeving bieden voor professionals, studenten en docenten. Zij zullen instrumenten voor het werkveld ontwikkelen, zoals een gereedschapskist met praktische instrumenten. De oplossingen dragen bij aan een positief opvoedingsklimaat in buurten en gezinnen en op termijn tot een vermindering van verwijzing naar (en dus kosten van) de tweedelijnszorg. Voor het onderwijsveld levert dit project inzicht in de benodigde competenties voor preventief en omgevingsgericht werken voor de opleidingen sociale studies en verpleegkunde. Tot slot levert dit project kennis op voor het onderzoeksveld, zoals een methodiek om ‘tacit knowledge’ (impliciete kennis) bij professionals op te halen.
Seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) zijn wereldwijd een groot probleem. Het aantal SOA-gerelateerde consulten bij huisartsen (eerstelijnszorg) in Nederland is de afgelopen jaren met 12,5% gestegen naar bijna 335.000. Momenteel komen patiënten met SOA-gerelateerde klachten bij de huisarts en leveren urine of een swab in ten behoeve van in vitro moleculaire diagnostiek (IVD). Het patiëntmateriaal wordt naar een ziekenhuislaboratorium (tweedelijnszorg) getransporteerd en getest op enkele veelvoorkomende veroorzakers. De patiënt krijgt bij een positieve uitslag een tweede consult waarin mogelijk een antibioticakuur wordt voorgeschreven. In sommige gevallen was er al antibiotica voorgeschreven die soms onjuist of onterecht blijkt. Antibioticaresistentie is mede daarom een toenemend probleem bij allerlei infectieziekten. Door IVD testen in de eerstelijnszorg uit te voeren wordt die verbeterd. Voor de patiënt betekent het minder reisbewegingen, minder doorverwijzingen, snellere uitslag van de laboratoriumtest en een beter afgestemd behandelplan (juiste antibioticum). Huisartsen hebben behoefte aan Point-of-Care Testen (POCT) op basis van moleculaire diagnostiek om ter plekke een diagnose te kunnen stellen. In dit project willen we op vraag van eerste- en tweedelijns zorgspecialisten een SOA IVD platform ontwikkelen en als prototype POCT maken, dat eenvoudig is in gebruik, snel antwoorden kan genereren en toegepast kan worden in de eerstelijnszorg. Daartoe zullen we een nieuwe innovatieve DNA detectiemethode toepassen in combinatie met bestaande technieken en materialen. We werken samen met zorgspecialisten, MKBers en de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) aan de ontwikkeling en het maken van een prototype POCT op basis van isotherme amplificatie en optische detectie. Dit doen we voor de SOA’s Chlamydia en Gonnoroe (bacteriën) en genitale wratten (virus) als praktijkgerichte toepassing en demonstrator. De generieke technologie kan in de toekomst ook ingezet worden voor de ontwikkeling van andere IVD zoals die voor seizoensdiagnostiek (bijv. influenzavirus).