In de regio Zuid-Kennemerland (bestaande uit de gemeenten Haarlem, Heemstede, Bloemendaal, Zandvoort, Haarlemmerliede/Spaarnwoude en Bennebroek) zijn sinds acht jaar Sociale Teams actief. Sociale Teams zijn multidisciplinaire samenwerkingsverbanden gericht op de signalering en aanpak van multiproblemsituaties. Medewerkers van de GGD, woningcorporaties, politie, GGZ, verslavingszorg, maatschappelijk werk en andere organisaties komen circa tien keer per jaar bijeen om met elkaar complexe probleemsituaties aan te pakken, situaties waarbij veelal problemen als overlast, psychische problemen, schulden, verwaarlozing en verslaving een grote rol spelen. Sturend orgaan is de stuurgroep Sociale Teams. Namens deze stuurgroep heeft de GGD aan het landelijk kennisinstituut MOVISIE gevraagd om de werkwijze en de organisatie van de Sociale Teams te evalueren en te onderzoeken of er herijking nodig is. MOVISIE heeft documenten bestudeerd, sleutelfiguren geïnterviewd, Sociale Teams bezocht en een vragenlijst verspreid. Bovendien heeft MOVISIE een bijeenkomst georganiseerd voor dertig vertegenwoordigers van de verschillende deelnemende organisaties, zowel uitvoerenden als managers. Op deze bijeenkomst werden toekomstscenario’s besproken. Uit de evaluatie is te concluderen dat zo goed als alle respondenten het bestaan van de Sociale Teams een groot goed vinden. In vergelijking met de situatie van tien jaar geleden worden veel meer multiproblemsituaties gesignaleerd, aangepakt en opgelost, zo is de overtuiging van de meeste respondenten
De vermaatschappelijking van de zorg, de herdefiniëring van de verzorgingsstaat en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning doen een appel op burgers om (nog) meer voor elkaar te zorgen. De omstandigheden waaronder mensen informele zorg geven zijn echter veranderd: sociale contacten bewegen zich over grotere afstanden, de participatie op de arbeidsmarkt is de afgelopen decennia fors gestegen en de relatie van bewoners tot hun buurt werd afstandelijker. Als sociale relaties voor een groot deel buurt- of wijkoverstijgend zijn dan heeft dat consequenties voor het zorgvermogen en de zorgvraag in de buurt. Voor kwetsbare mensen die vanwege hun zwakke inkomenspositie, leeftijd, fysieke of mentale beperkingen voor hulp aangewezen zijn op de buurt zouden bovengenoemde ontwikkelingen nadelig kunnen uitpakken. Er is echter onvoldoende kennis beschikbaar over hoe informele zorg op buurtniveau zich voltrekt. Deze studie geeft antwoord op de vraag wat buurtbewoners beweegt om elkaar wel of niet te helpen. Ze brengt de motieven van bewoners die informele zog verlenen in beeld evenals de argumenten van hulpbehoevenden ten aanzien van het zich (al dan niet) te laten helpen. Op basis van de bevindingen worden eveneens handreikingen gedaan aan professionals ten aanzien van het ondersteunen en stimuleren van informele zorg.
Sociaal werk in Nederland gaat over de geschiedenis van mensen in de marge van de samenleving, en het ontstaan van de verzorgingsstaat en een geprofessionaliseerd maatschappelijk vangnet. De rode draad hierin is het 'verheffen' en 'verbinden', twee peilers van de verzorgingsstaat en de traditionele kerntaken van het sociaal werk. Verder staat in dit boek de ontwikkeling van visies en theorieën centraal. Studenten maken zo kennis met de grondvesten van hun toekomstig beroep en leren dat bepaalde dilemma's van alle tijden zijn. Ook worden zij gestimuleerd na te denken over de toekomst van de verzorgingsstaat.
Dit Professional Doctorate-traject zal zich richten op het doorontwikkelen van de sociaal werk interventie vangnetwerken, een interventie die is beschreven en onderzocht, op vier door de praktijk gearticuleerde issues : ● Methodische verdieping ● Samenwerking tussen GGZ en sociaal werk ● De rol van ‘coaching on the job’ bij het aanleren van de methode ● Duurzame financiering van sociaal werk interventies. De betrokken werkveldorganisatie is welzijnsorganisatie ContourdeTwern. Deze organisatie wil gedurende het traject 4 bestaande vangnetwerken doorontwikkelen en 2 nieuw op te zetten. Binnen het traject wordt gebruik gemaakt van participatieve methoden, zoals participatief actie-onderzoek en professional development. De activiteiten binnen het traject zijn in de eerste plaats gericht op lokale praktijkversterking. In de tweede plaats worden ervaringen die in het traject worden opgedaan verbreed naar andere interventies voor de doelgroep. Ten derde worden de ervaringen in het traject benut om landelijk te agenderen. Tot slot levert het traject een bijdrage aan kennisontwikkeling voor het sociaal werk.
Dit Top-up project vervolgt op het REACH-project: "Op eigen kracht verder na intensieve zorg: ontwikkelen van een transmuraal fysiotherapie programma voor IC patiënten die naar huis worden ontslagen" (RAAK.PUB4.037) Binnen het REACH-netwerk, werken professionals van verschillende disciplines (fysiotherapie, ergotherapie, diëtetiek) in de regio Amsterdam, Flevopolder en het Gooi aan de ontwikkeling en implementatie van een revalidatieprogramma voor voormalig IC-patiënten in de thuissituatie. Het interprofessionele behandelprogramma is gestoeld op het concept van positieve gezondheid (Huber et al, 2011). Middels wetenschappelijk onderzoek wordt de haalbaarheid en effectiviteit van het REACH-behandelprogramma getoetst in vergelijking tot een controlegroep. De voorlopige resultaten laten zien dat de tevredenheid van zowel patiënten- als zorgverleners met het REACH-programma hoog is. Patiënten ervaren het vangnet van zorgprofessionals dat zij ervaren bij ziekenhuis ontslag, de expertise van de zorgprofessionals met specifieke problemen na een IC-opname, en het snel kunnen doorverwijzen naar andere professionals binnen dit netwerk, als zeer positief. Professionals binnen het netwerk waarderen het positieve gezondheidsconcept als basis voor het - gezamenlijk met de patiënt - opstellen van het behandelprogramma. Een opvallende observatie vanuit de haalbaarheidsstudie is het risico op over- of onderbelasting in de acute fase van herstel. Deze fase kenmerkt zich doordat patiënten enerzijds de monitoring vanuit het ziekenhuis missen en anderzijds sterk gemotiveerd zijn zo spoedig mogelijk na ontslag hun dagelijkse activiteiten weer op te pakken. De normale signalen van het lichaam - dat er rust nodig is bijvoorbeeld - zijn vaak verstoord en hierdoor komt overbelasting, en vertraagd herstel als gevolg daarvan, veel voor. Patiënten en zorgverleners hebben behoefte aan feedback over de intensiteit van dagelijkse activiteiten. Indien tijdens de acute herstelfase de intensiteit van dagelijkse activiteiten gemonitord kan worden, kan op basis van deze feedback de revalidatiebehandeling in de thuissituatie beter worden afgestemd op de wensen en mogelijkheden van deze kwetsbare patiënten.
Het vangnet voor ondernemers in financiële problemen (BBZ) werkt niet optimaal. Bij een belangrijk deel van de gevestigde en oudere ondernemers is het maatschappelijk rendement negatief (Kok, Croon, Scholte en Tempelman, 2018). Ondernemers in de BBZ stoppen eerder met hun bedrijf en/of gaan er in inkomen op achteruit in vergelijking tot eenzelfde controlegroep. Vroegsignalering kan de instroom in de BBZ reduceren. Daarbij is de rol van financiële adviseurs en/of coaches cruciaal. Zij zijn de meest geraadpleegde partij bij financiële ondersteuning (Van der Veen, Van Teeffelen, Ibrahimovic en Lentz, 2015). Tegelijkertijd geven financieel adviseurs/coaches aan dat zij niet tijdig zien aankomen dat een ondernemer betalingsproblemen heeft of krijgt. Om betalingsproblemen te voorkomen is beter zicht nodig op de interactie van zakelijke en private risicofactoren. Er zijn geen onderzoekpublicaties bekend die de zakelijke en de privésituatie van de ondernemers in samenhang bespreken. Ook uit de praktijk van onze consortiumleden blijkt dat zij óf de zakelijke óf de privésituatie kunnen overzien. Niet beiden. Er is daarmee een blinde vlek voor financieel adviseurs/coaches in hun signaleringsrol. Wetenschappelijk onderzoek richt zich vooral op grote bedrijven met beursnoteringen. Wat ontbreekt zijn geteste voorspellers voor het mkb om betalingsproblemen te signaleren. Daarnaast willen financiële adviseurs en coaches weten welke interventies effectief zijn. Ons project beoogt: 1. De risicofactoren, een risicomatrix - zakelijk en privé - en de handelingsmogelijkheden van ondernemers in kaart te brengen. 2. De risicomatrix en belemmeringen tot handelen intern en extern te valideren. 3. Twee eenvoudige preventieve interventies met ons consortium te ontwerpen. 4. De effectiviteit van deze twee interventies te testen. Daarmee worden financieel adviseurs, coaches en toekomstige beroepsbeoefenaars - onze studenten - beter toegerust om betalingsproblemen bij ondernemers te voorkomen. De opgedane kennis wordt verspreid bij vier brancheorganisaties, meerdere landelijke platforms en drie hogescholen.