Powerpoint presentation used by Robert Baars at his inauguration on September 24, 2021 as lecturer 'Climate Smart Dairy Value Chains' at Van Hall Larenstein University of Applied Sciences.
MULTIFILE
Aanleiding: Cybercriminaliteit heeft een relatief grate impact op het mkb. Mkb'ers hebben vaak onvoldoende kennis en hulpbronnen om zichzelf hiertegen te beschermen. Eerder onderzoek laat zien dat twee van de vijf mkb'ers in een jaar tijd te maken heeft gehad met cybercriminaliteit. Een op de vijf heeft bovendien schade hiervan ondervonden. Het idee bestaat dan oak dat mkb'ers meer cyberweerbaar zouden moeten zijn. Doel: In opdracht van de gemeente Den Haag en in samenwerking met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) onderzocht het Lectoraat Cybersecurity in het mkb van De Haagse Hogeschool hoe het is gesteld met de cyberweerbaarheid van het mkb in de regio Den Haag. Het doel is om een beeld te krijgen van de huidige cyberweerbaarheid van mkb'ers en van factoren die met die weerbaarheid samenhangen. Omdat dit een pilot betreft is ervoor gekozen om het onderzoek uit te voeren onder een specifieke groep mkb'ers, namelijk retailers. Er is gekozen voor onderzoek onder retailers omdat de bedrijfssector waarin zij werken, namelijk de detailhandel, een risicogroep vormt. Methode: Cyberweerbaarheid is het vermogen van het mkb om weerstand te bieden tegen bekende en onbekende vormen van cybercriminaliteit en snel te herstellen van een cybercrisis. Dit betekent dat het mkb in staat moet zijn om te anticiperen op bedreigingen en kansen en deze ook moet kunnen detecteren als deze zich voordoen in de organisatie. Oak moet het mkb adequaat kunnen reageren op incidenten en begrijpen wat er heeft plaatsgevonden zodat ervan kan warden geleerd. Cyberweerbaarheid is gemeten met behulp van een vragenlijst met stellingen. Een voorbeeld van een stelling is: 'Medewerkers in ans bedrijf vinden de bestrijding van cybercriminaliteit op het werk belangrijk'. Hoe hoger een bedrijf scoort op deze stellingen, hoe meer cyberweerbaar het bedrijf is. Het onderzoek is uitgevoerd in september en oktober 2018 in 6 winkelgebieden in Den Haag en omstreken. In totaal zijn 375 retailers benaderd. Hiervan hebben 57 leidinggevenden uit 56 bedrijven een enquete ingevuld. Resultaten: Bijna de helft (48 %) van de retailers geeft aan slachtoffer te zijn geweest van cybercriminaliteit in de laatste 12 maanden. Zeven bedrijven (12 %) hebben oak daadwerkelijk schade hiervan ondervonden. Schade als gevolg van cybercriminaliteit kan zich op verschillende vlakken voordoen. Zo kan een bedrijf financiele schade oplopen. Oak kunnen belangrijke bedrijfsgegevens gestolen of vernietigd zijn. Schade kan oak bestaan uit tijdverlies, doordat de bedrijfsprocessen tijdelijk stilliggen. Daarnaast kan een bedrijf imagoschade oplopen. Als we kijken naar de cyberweerbaarheid dan valt op dat mkb-retailers maar in beperkte mate weerbaar zijn. Er lijkt ruimte te zijn voor verbetering. Deelnemende retailers zijn relatief gezien het best in staat om te 'reageren' en het minst goed in staat zijn om te 'leren', maar de verschillen zijn niet groat. Een mogelijke voorspeller van de cyberweerbaarheid blijkt de IT-kennis van het personeel te zijn. Bedrijven met medewerkers die relatief veel IT-kennis hebben, scoren hoger op cyberweerbaarheid. Oak blijkt dat bedrijven die een sanctiebeleid voor medewerkers hebben die zich cyber onveilig gedragen doorgaans meer cyberweerbaar zijn. Veel bedrijven hebben al voorschriften over cyber veilig gedrag. Ons onderzoek laat zien dat het van belang is om hiernaast ook een sanctiebeleid te voeren op het niet naleven van deze voorschriften. Conclusie: Er is ruimte voor verbetering van de cyberweerbaarheid van mkb-retailers in de regio Den Haag. Dit is in lijn met de verwachtingen op basis van eerder onderzoek. Meer IT-kennis bij het personeel en een strikter sanctiebeleid kunnen helpen om de cyberweerbaarheid te vergroten. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/iris-de-bruin-7a1184131/ https://www.linkedin.com/in/susanne-van-t-hoff-de-goede/ https://www.linkedin.com/in/rutgerleukfeldt/
De toename en verspreiding van fake nieuws is een thema dat internationaal veel aandacht krijgt. Online informatiemanipulatie zou de verkiezingen in maar liefst 18 landen negatief beïnvloed hebben. In welke mate laten we ons beïnvloeden door desinformatie en welke strategieën helpen om weerbaarder te worden? Binnen academische kringen heerst er verdeeldheid over het effect van gemanipuleerde informatie op het gedrag. Wel heerst er consensus over het feit dat het bevorderen van digitale geletterdheid cruciaal is om de weerbaarheid tegen desinformatie te verhogen. In Nederland hebben journalistiek-educatieve organisaties DROG en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid afgelopen jaren een innovatief educatief aanbod voor diverse doelgroepen ontwikkeld gericht op het bevorderen van die digitale weerbaarheid. Zo is o.a. een game ontwikkeld, waarbij jongeren bewust fake nieuws maken om zo de werkingsmechanismen ervan te doorgronden. De game leunt op de inoculatie theorie (McGuire, 1961a, 1961b), die ervan uitgaat dat de toediening van het (nepnieuws)virus resulteert in meer antistoffen, en dus hogere weerbaarheid. Recent onderzoek door Roozenbeek en Van der Linden (2019) geeft bewijslast voor deze theorie en wijst op de positieve effecten van gamificatie. Gesteund door inzichten uit de gedragswetenschappen willen we in dit project nader onderzoeken welke interventies effectief zijn voor het verhogen van de digitale weerbaarheid tegen desinformatie bij jongeren tussen de 15 en 18 jaar. Deze doelgroep opgegroeid in het digitale tijdperk zou namelijk steeds meer moeite hebben om echt van nep te onderscheiden (Wineburg, S., McGrew, S., Breakstone, Joel and Ortega, T, 2016). Op basis van real life casestudies van DROG en het Instituut voor Beeld en Geluid zullen we een drietal interventie-strategieën testen bij de doelgroep jongeren (leeftijd 15 jaar tot 18) om zo meer gefundeerde inzichten te genereren over de effectiviteit van het aanbod en inzichten te genereren over het mogelijk verbeteren en aanscherpen daarvan.
De gevolgen van extreme hitte en droogte tussen 2018 en 2020, en het bijzonder natte voorjaar in 2024, illustreren de impact van klimaatverandering op Europese en Nederlandse bossen. De Landelijke Bossenstrategie beoogt nieuw bos aan te leggen en bestaande bossen te revitaliseren om hun weerbaarheid tegen klimaatextremen te verhogen. De realisatie van deze doelen loopt echter achter, voornamelijk door gebrek aan beschikbare ruimte voor bosaanleg en door een tekort aan het benodigde autochtone plantmateriaal. Slechts naar schatting 3% van de bomen en struiken in Nederland zijn van vermoedelijk autochtone oorsprong. Dergelijke populaties hebben zich langdurig kunnen aanpassen aan variabele klimaten, en zijn wellicht beter bestand tegen ziektes, plagen en extreme weersomstandigheden dan niet-autochtone herkomsten. Zij leveren daarom potentieel waardevol plantmateriaal voor de aanleg en revitalisering van nieuw en bestaand bos. Autochtone populaties van bomen en struiken komen vooral voor in en rond oude boskernen. Om die reden spelen deze landschapselementen een belangrijke rol in het behoud van de genetische diversiteit in Nederlandse bossen en worden gewaardeerd als “groen erfgoed”. Dit vraagt om beleid en beheerstrategieën om de aanwezige waarden in oude boskernen te behouden en te versterken. Dit project onderzoekt de klimaatbestendigheid van plantmateriaal uit oude boskernen via analyses van genetische diversiteit en klimaat-groeirelaties. De projectresultaten dragen bij aan de bescherming van oude boskernen en herkenning van de daarin aanwezige waarden. De ontwikkeling van concrete beheermaatregelen voor behoud en benutting van boom- en struikpopulaties in oude boskernen als bron voor plantmateriaal draagt bij aan realisatie van de doelen van de Landelijke Bossenstrategie. In het onderwijs is langdurige doorwerking van projectactiviteiten en resultaten gewaarborgd door de ontwikkeling van onderwijsmateriaal, de inrichting van een leerbos en integratie van het onderwerp in cursusmodules via excursies en studentenprojecten waarbij ingezette activiteiten worden gemonitord.
De roep om verduurzaming in de bollensector is groot. De sector streeft ernaar om in 2030 minder afhankelijk te zijn van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen. Alternatieve methoden en technieken zullen in de komende jaren ontwikkeld en onderzocht moeten worden. Een voorbeeld daarvan is de inzet van biostimulanten. Biostimulanten kunnen microbiële, niet microbiële stoffen of combinaties van beide bevatten. De werking van deze producten kan zich zowel op de bodem als de plant richten. Dit gebeurt door het gebruik van nutriënten door de plant efficiënter te maken en de beschikbaarheid van nutriënten in de bodem te vergroten. In voorgaande projecten zijn methoden ontwikkeld waarmee met behulp van de inzet van DNA-technologie aan de ene kant ziektedruk in kaart gebracht kan worden en aan de andere kant de effecten van teeltmaatregelen op de bodembiodiversiteit. In het project “Biostimulanten van bol tot in de bodem uitgezocht” gaan we deze methoden combineren om het effect van biostimulanten meetbaar te maken. We richten ons specifiek op de tulpenteelt waarbij we ons aansluiten bij lopende praktijkproeven en pilots. De doelstelling van dit project is het ontwikkelen van bodemweerbaarheids- en gezondheidsindexen op basis van de metagenomics analyse van de bol en de bodem. We willen nagaan in hoeverre meetgegevens kunnen dienen als basis voor adviezen over de toepassing van biostimulanten bij de teelt van tulpen. In het project wordt de samenwerking aangegaan met partijen die elkaar aanvullen op het gebied van innovaties in de bollensector. In de eerste plaats worden de eindgebruikers (tulpentelers) actief betrokken bij het project. Daarnaast wordt samengewerkt met bedrijven die producten en adviezen leveren ter verbetering van de weerbaarheid van bol en bodem. Kennisinstellingen zorgen voor aanvulling van de aanwezige expertise. Het consortium heeft een groot netwerk waardoor de kennis en innovaties die uit het project voortkomen breed gedeeld kunnen worden met de sector.