This study focuses on revealing and developing personal constructs regarding problem behaviour in classrooms. Twenty-nine teachers (initial and in-service students) took part in the project. The main idea is that teachers opinions about their pupils and themselves influence the way they act in their classrooms. Their thoughts and ideas about students - their personal constructs - are generally unconscious. To clarify and to develop teachers constructs, we used Kellys repertory grid technique and Garmans reflective approach. Both methods give a powerful impulse to the development of thinking and acting of teachers. They can use the experiences as an integral part of their own action research. & I am one of the teachers who took part in the constructs research.A personal set of fifteen constructs on twenty-eight pupils was collected. These constructs showed me what kinds of constructs I have (mainly social-emotional and cognitive ones) and made me reflect. They also made clear to me that I think less positively on problem children. Participation in this research includes coaching, theoretical orientation and continuous reflection, making me conscious of what (problem) behaviour I like or dislike and what I should change to get a professional, holistic view. Then problem behaviour will be more easily tolerated by me and I can teach my colleagues about my new insights in intercommunicative sessions and by personal counselling.
Peer discussions play a major role in students’ collaborative problem-solving activity. These discussions provide researchers and teachers with a wealth of information about the students' reasoning. To analyse such discussions, different theoretical lenses are available, such as Schoenfeld’s problem solving model, the Florida Taxonomy of Cognitive Behaviour, and the Scheme for Educational Dialogue Analysis. The question is, however, how these three perspectives can complement each other. To investigate this, the discussion between four students was analysed through the three lenses. Results indicate that these frameworks are both complementary and connected. This connection allows an in-depth analysis of the discussion and reveals possibilities and limitations for an integration of the three models, which will guide future discussions’ analyses in our study.
The colour-word Stroop task and the picture-word interference task (PWI) have been used extensively to study the functional processes underlying spoken word production. One of the consistent behavioural effects in both tasks is the Stroop-like effect: The reaction time (RT) is longer on incongruent trials than on congruent trials. The effect in the Stroop task is usually linked to word planning, whereas the effect in the PWI task is associated with either word planning or perceptual encoding. To adjudicate between the word planning and perceptual encoding accounts of the effect in PWI, we conducted an EEG experiment consisting of three tasks: a standard colour-word Stroop task (three colours), a standard PWI task (39 pictures), and a Stroop-like version of the PWI task (three pictures). Participants overtly named the colours and pictures while their EEG was recorded. A Stroop-like effect in RTs was observed in all three tasks. ERPs at centro-parietal sensors started to deflect negatively for incongruent relative to congruent stimuli around 350 ms after stimulus onset for the Stroop, Stroop-like PWI, and the Standard PWI tasks: an N400 effect. No early differences were found in the PWI tasks. The onset of the Stroop-like effect at about 350 ms in all three tasks links the effect to word planning rather than perceptual encoding, which has been estimated in the literature to be finished around 200-250 ms after stimulus onset. We conclude that the Stroop-like effect arises during word planning in both Stroop and PWI.
MULTIFILE
In tijden van toenemende culturele diversiteit en arbeidsonzekerheid hebben jongeren in Nederlandse en Duitse stadswijken grote behoefte aan richting met betrekking tot hun toekomstige leven. Ouders en leraren lijken zelf vaak te worden overweldigd door de snel veranderende wereld waarin ze leven. Naast deze veranderingen neemt het gebruik van sociale media sterk toe, waardoor de al bestaande generatiekloof nog groter wordt. Deze ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor de levensloopperspectieven van jongeren en leiden er vaak toe dat ze meer dan ooit richting zoeken bij hun leeftijdgenoten. In plaats van dit te zien als een problematische situatie, is dit project erop gericht de netwerken van jongeren te gebruiken als bron voor verbetering van de stadswijken. Het basisidee is jonge adolescenten (in de leeftijd van 12-14 jaar) te empoweren via bepaalde leeftijdgenoten die al gerespecteerd, verantwoordelijk en stabiel in het leven staan. Deze ‘homies’ (vier Nederlandse en vier Duitse jongeren) worden getraind en begeleid door experts op het gebied van oplossingsgericht denken en inspirerende communicatie. Daarna gaan de homies aan de slag in hun eigen wijk, waar ze drie maanden actief zullen zijn. De meeste communicatie met hun leeftijdgenoten zal verlopen via mobiele communicatie en sociale medianetwerken. In het begeleidende onderzoek wordt een analyse gemaakt van de leefsituatie van jongeren in de geselecteerde wijken voor en na de tussenkomst van de homies. De homies houden zelf een (mobiel) dagboek bij dat inzicht zal bieden in hoe zij zelf de veranderingen bij de jongeren in hun wijk zien.
De alliantie tussen professionals en cliënten in de jeugdzorg is een krachtige algemeen werkzame factor in de hulp aan kinderen en ouders met opvoedproblemen. De alliantie tussen professionals en cliënten bestaat uit de persoonlijke klik, overeenstemming over de doelen waaraan gewerkt wordt en de wijze waarop er samengewerkt wordt aan die doelen. Een positieve alliantie in een vroeg stadium van het hulpverleningstraject is een betrouwbare voorspeller van een positieve uitkomst. Het vroegtijdig zicht krijgen op de kwaliteit van de alliantie geeft de mogelijkheid om breuken en deuken in beeld te brengen en vroegtijdig bespreekbaar te maken en te herstellen. Het ritueel om de alliantie bespreekbaar te maken wordt in de praktijk nog weinig gestalte gegeven. Het vergt van professionals een scherp observatievermogen, goede reflectievaardigheden en de nodige creativiteit om het ritueel in het primair proces te passen. Met de te ontwikkelen experimentele leerlijn waar deze aanvraag op ingaat willen werkveldpartners inzetten op het aanleren van deze vaardigheden.
Kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) komen te vaak in de problemen in het onderwijs, waarbij een deel van de kinderen zelfs uit het onderwijs valt. Dit heeft mogelijkerwijs te maken met twee duidelijke knelpunten van het beleid van passend onderwijs. Ten eerste is passend onderwijs nog te veel een bestuurlijk construct en nauwelijks op het handelingsniveau van professionals gericht. Ten tweede vormen de grenzen van onderwijs en de jeugdhulpverlening nog te veel een belemmering om met vereende kracht leerlingen op maat te ondersteunen. Het op maat ondersteunen vraagt om een versteviging van vaardigheden van leerkrachten en jeugdhulpverleners om het welbevinden en leergedrag van ASS-leerlingen te stimuleren. Daarbij kunnen professionals elkaars expertise beter benutten om op deze manier samen in de klas op een talentgerichte wijze het welbevinden en leergedrag van leerlingen met ASS te ondersteunen. Het doel van deze aanvraag is het ontwikkelen van een bruikbaar prototype van een professionaliseringsaanbod voor leerkrachten en jeugdhulpverleners dat de vaardigheden die deze professionals in de klas nodig hebben versterkt, zodat leerlingen met ASS op een passende wijze ondersteund worden in hun leergedrag en welbevinden. Het consortium –bestaande uit leerkrachten uit het (speciaal) primair onderwijs, jeugdhulpverleners, gedragsdeskundigen – managers en onderzoekers, brengt via een ontwerponderzoek de behoeftes en benodigde vaardigheden in kaart en ontwikkelt ontwerpprincipes en een concept professionaliseringsaanbod. Dit concept is de basis van een professionaliseringsaanbod waarmee een bredere groep leerkrachten en jeugdhulpverleners tools krijgt om leerlingen met ASS effectief te ondersteunen. Het doel van deze aanvraag is in lijn met het landelijk beleid rondom passend onderwijs en de nationale wetenschapsagenda bij het thema ‘Jeugd in ontwikkeling, opvoeding en onderwijs’. Verbetering van het handelen van leerkrachten en jeugdhulpverleners in een integrale aanpak zorgt voor betere schoolresultaten, minder schooluitval en een betere communicatie tussen leerkrachten en hulpverleners en draagt bij aan een inclusieve maatschappij.