The full potential of predictive maintenance has not yet been utilised. Current solutions focus on individual steps of the predictive maintenance cycle and only work for very specific settings. The overarching challenge of predictive maintenance is to leverage these individual building blocks to obtain a framework that supports optimal maintenance and asset management. The PrimaVera project has identified four obstacles to tackle in order to utilise predictive maintenance at its full potential: lack of orchestration and automation of the predictive maintenance workflow, inaccurate or incomplete data and the role of human and organisational factors in data-driven decision support tools. Furthermore, an intuitive generic applicable predictive maintenance process model is presented in this paper to provide a structured way of deploying predictive maintenance solutions https://doi.org/10.3390/app10238348 LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/john-bolte-0856134/
The study of human factors in forensic science informs our understanding of the interaction between humans and the systems they use. The Expert Working Group (EWG) on Human Factors in Forensic DNA Interpretation used a systems approach to conduct a scientific assessment of the effects of human factors on forensic DNA interpretation with the goal of recommending approaches to improve practice and reduce the likelihood and consequence of errors. This effort resulted in 44 recommendations. The EWG designed many of these recommendations to improve the production, interpretation, evaluation, documentation, and communication of DNA comparison results.
MULTIFILE
Computer security incident response teams (CSIRTs) respond to a computer security incident when the need arises. Failure of these teams can have far-reaching effects for the economy and national security. CSIRTs often have to work on an ad hoc basis, in close cooperation with other teams, and in time constrained environments. It could be argued that under these working conditions CSIRTs would be likely to encounter problems. A needs assessment was done to see to which extent this argument holds true. We constructed an incident response needs model to assist in identifying areas that require improvement. We envisioned a model consisting of four assessment categories: Organization, Team, Individual and Instrumental. Central to this is the idea that both problems and needs can have an organizational, team, individual, or technical origin or a combination of these levels. To gather data we conducted a literature review. This resulted in a comprehensive list of challenges and needs that could hinder or improve, respectively, the performance of CSIRTs. Then, semi-structured in depth interviews were held with team coordinators and team members of five public and private sector Dutch CSIRTs to ground these findings in practice and to identify gaps between current and desired incident handling practices. This paper presents the findings of our needs assessment and ends with a discussion of potential solutions to problems with performance in incident response. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2017.02179 LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/rickvanderkleij1/
MULTIFILE
Het lectoraat Familiebedrijven van hogeschool Windesheim en het lectoraat Automotive Research van Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) richten zich samen met BOVAG in dit project op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat is de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven in de autobranche en hoe worden zij in deze adviesbehoefte voorzien?’ Kleine familiebedrijven hebben net als andere bedrijven te maken met maatschappelijke uitdagingen op het gebied van duurzaamheid en digitalisering van producten en klant/leverancierscontact. Deze ontwikkelingen vragen om aanpassingen in het business model om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Waar grotere bedrijven veelal beschikken over interne competenties of middelen om zich door externen te laten helpen om hun bestaansrecht te continueren, is dit bij kleinere (familie)bedrijven minder het geval. In kleine familiebedrijven wordt hard gewerkt in de zaak, in plaats van aan de zaak, en is de beschikbaarheid van financiële middelen voor extern advies, beperkt. Het aanspreekpunt voor kleine familiebedrijven is veelal beperkt tot de boekhouder (administratiekantoor of accountant) (Barbera & Hasso, 2013). Doel van dit project is om de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven (tot 10 FTE) in de mobiliteit sector en de bestaande advies-infrastructuur in kaart te brengen. Binnen deze sector zijn ruim 8.000 onafhankelijke autobedrijven actief, waarvan ruim een derde (3.200 bedrijven) is aangesloten bij de branchevereniging BOVAG. Van alle onafhankelijke autobedrijven die zijn aangesloten bij BOVAG heeft 70% minder dan 4 werknemers in dienst. Middels verdiepende interviews en focusgroepen worden de adviesbehoeften en de wijze waarop in deze adviesbehoeften wordt voorzien in kaart gebracht. Als vervolg op dit project kan een groter (RAAK-MKB) project worden gestart om de adviesinfrastructuur beter aan te laten sluiten op de adviesbehoeften van kleinere familiebedrijven in meerdere bedrijfstakken. Hiermee leveren de consortium partijen een bijdrage aan het versterken van de vitaliteit van kleine familiebedrijven.
Als geen andere grondstof is metaal oneindig herbruikbaar. De Koninklijke Metaalunie heeft daarom de ambitie uitgesproken om samen met de ketenpartners - onderwijs- en kennisinstellingen, de ministeries van Infrastructuur en Milieu (IenM) en Economische Zaken (EZ) en ondernemers - onderzoek en projecten uit te voeren om de circulariteit van de metaalketen te verbeteren. De sector sluit daarbij aan bij het stimuleringsbeleid van de Rijksoverheid gericht op de overgang naar een 100 procent circulaire economie. De Metaalunie wil geen volger zijn, maar een actieve rol vervullen om circulariteit binnen de metaalsector te bevorderen. Kennis is er weliswaar voldoende maar vindt nog onvoldoende zijn weg naar de sector. Wanneer meer bedrijven in de metaalketens de potentie van de circulariteit zien, zal dit leiden tot nieuwe en verbeterde producten. De verwachting is dat door het in kaart brengen en benoemen van de meerwaarde/toegevoegde waarde, meer bedrijven de circulaire economie als uitgangspunt zullen nemen bij productontwikkeling. En dit creëert dan weer afzetmogelijkheden, verbetert de concurrentie-positie en draagt bij aan groei en werkgelegenheid. De Metaal Recycling Federatie (MRF) stelt zich het bevorderen van de milieuvriendelijke en economisch verantwoorde recycling van alle gebruikte metalen in Nederland ten doel. De MRF vertegenwoordigt 160 van de 400 ondernemingen die actief zijn op de recycling van ferro en non-ferro. De federatie vertegenwoordigt daarmee 85 procent van het totale verhandelde volume van de gehele branche in Nederland. De MRF constateert dat gebruikt metaal weliswaar voor meer dan 90 procent wordt gerecycled, maar is van mening dat verdere optimalisatie kan worden bereikt door de producten (nog) beter geschikt te maken voor hergebruik. Dat stelt bijzondere eisen aan het ontwerp van die producten: design-for-recycling. Met dit KIEM-project wil de MRF een beter inzicht krijgen in de problemen die recyclers ondervinden bij de demontage en vervolgens recycling van producten waarin metaal is verwerkt. Uiteraard wil de MRF vervolgens bezien hoe de knelpunten kunnen worden weg genomen. Twee MRF-leden, die zich bezig houden met resp. de verwerking van elektronica en restmaterialen en met het inzamelen van accu?s en non ferro materialen, hebben concreet aangegeven hun keten meer circulair in te richten. Zij hebben behoefte aan praktisch toepasbare kennis hoe dit te realiseren. Het project legt de focus op het inzicht krijgen in de mogelijkheden (het HOE) van de elektrische huishoudelijke apparaten en de accuketens om de circulariteit van de ketens verder te verbeteren. Het slaat daarmee een brug tussen beschikbare kennis en de toepassing daarvan, met als uiteindelijk doel dat meer bedrijven in de metaalsector de circulaire economie als uitgangspunt hanteren in hun business model. De praktijkvragen van de bedrijven zijn vervat in drie clusters: 1. De wijze waarop hoogwaardig hergebruik en recycling van huishoudelijke apparaten en accu?s (verder) kan worden verbeterd; 2. Onderzoek naar de praktijk van ontmanteling, scheiding en recycling van producten: - Welke keten- c.q. netwerksamenwerkingen zijn opportuun? - Welke knelpunten (techniek, communicatie, anders) moeten opgelost worden? - Welke internationale kennis en ervaring is opportuun? 3. Wat betekent dit voor de, overwegend MKB-, bedrijven in de metaalrecycling sector? Er wordt samengewerkt met Avans Hogeschool en partners in de elektrische huishoudelijke apparaten en accu-recycling ketens. De uitkomsten van het project zijn: - een beschrijving van de circulaire keten met de verbeteringen daarvan in elk van de twee gekozen ketens, t.w. huishoudelijke elektrische apparaten en accu?s; - een voorstel voor oplossingsrichtingen naar verschillende aspecten: ontwerpmethodes, verdienmodellen, juridische en samenwerkingsaspecten, en tenslotte - ?best practices? vanuit de twee ketens.
Collaborative networks for sustainability are emerging rapidly to address urgent societal challenges. By bringing together organizations with different knowledge bases, resources and capabilities, collaborative networks enhance information exchange, knowledge sharing and learning opportunities to address these complex problems that cannot be solved by organizations individually. Nowhere is this more apparent than in the apparel sector, where examples of collaborative networks for sustainability are plenty, for example Sustainable Apparel Coalition, Zero Discharge Hazardous Chemicals, and the Fair Wear Foundation. Companies like C&A and H&M but also smaller players join these networks to take their social responsibility. Collaborative networks are unlike traditional forms of organizations; they are loosely structured collectives of different, often competing organizations, with dynamic membership and usually lack legal status. However, they do not emerge or organize on their own; they need network orchestrators who manage the network in terms of activities and participants. But network orchestrators face many challenges. They have to balance the interests of diverse companies and deal with tensions that often arise between them, like sharing their innovative knowledge. Orchestrators also have to “sell” the value of the network to potential new participants, who make decisions about which networks to join based on the benefits they expect to get from participating. Network orchestrators often do not know the best way to maintain engagement, commitment and enthusiasm or how to ensure knowledge and resource sharing, especially when competitors are involved. Furthermore, collaborative networks receive funding from grants or subsidies, creating financial uncertainty about its continuity. Raising financing from the private sector is difficult and network orchestrators compete more and more for resources. When networks dissolve or dysfunction (due to a lack of value creation and capture for participants, a lack of financing or a non-functioning business model), the collective value that has been created and accrued over time may be lost. This is problematic given that industrial transformations towards sustainability take many years and durable organizational forms are required to ensure ongoing support for this change. Network orchestration is a new profession. There are no guidelines, handbooks or good practices for how to perform this role, nor is there professional education or a professional association that represents network orchestrators. This is urgently needed as network orchestrators struggle with their role in governing networks so that they create and capture value for participants and ultimately ensure better network performance and survival. This project aims to foster the professionalization of the network orchestrator role by: (a) generating knowledge, developing and testing collaborative network governance models, facilitation tools and collaborative business modeling tools to enable network orchestrators to improve the performance of collaborative networks in terms of collective value creation (network level) and private value capture (network participant level) (b) organizing platform activities for network orchestrators to exchange ideas, best practices and learn from each other, thereby facilitating the formation of a professional identity, standards and community of network orchestrators.