Rationale To improve the quality of exercise-based cardiac rehabilitation (CR) in patients with chronic heart failure (CHF) a practice guideline from the Dutch Royal Society for Physiotherapy (KNGF) has been developed. Guideline development A systematic literature search was performed to formulate conclusions on the efficacy of exercise-based intervention during all CR phases in patients with CHF. Evidence was graded (1–4) according the Dutch evidence-based guideline development criteria. Clinical and research recommendations Recommendations for exercise-based CR were formulated covering the following topics: mobilisation and treatment of pulmonary symptoms (if necessary) during the clinical phase, aerobic exercise, strength training (inspiratory muscle training and peripheral muscle training) and relaxation therapy during the outpatient CR phase, and adoption and monitoring training after outpatient CR. Applicability and implementation issues This guideline provides the physiotherapist with an evidence-based instrument to assist in clinical decision-making regarding patients with CHF. The implementation of the guideline in clinical practice needs further evaluation. Conclusion This guideline outlines best practice standards for physiotherapists concerning exercise-based CR in CHF patients. Research is needed on strategies to improve monitoring and follow-up of the maintenance of a physical active lifestyle after supervised CR.
Purpose: To examine the effects of different small-sided games (SSGs) on physical and technical aspects of performance in wheelchair basketball (WB) players. Design: Observational cohort study. Methods: Fifteen highly trained WB players participated in a single 5v5 (24-s shot clock) match and three 3v3 SSGs (18-s shot clock) on a (1) full court, (2) half-court, and (3) modified-length court. During all formats, players’ activity profiles were monitored using an indoor tracking system and inertial measurement units. Physiological responses were monitored via heart rate and rating of perceived exertion. Technical performance, that is, ball handling, was monitored using video analysis. Repeated-measures analysis of variance and effect sizes (ESs) were calculated to determine the statistical significance and magnitude of any differences between game formats. Results: Players covered less distance and reached lower peak speeds during half-court (P ≤ .0005; ES ≥ very large) compared with all other formats. Greater distances were covered, and more time was spent performing moderate- and high-speed activity (P ≤ .008; ES ≥ moderate) during full court compared with all other formats. Game format had little bearing on physiological responses, and the only differences in technical performance observed were in relation to 5v5. Players spent more time in possession, took more shots, and performed more rebounds in all 3v3 formats compared with 5v5 (P ≤ .028; ES ≥ moderate). Conclusions: Court dimensions affect the activity profiles of WB players during 3v3 SSGs yet had little bearing on technical performance when time pressures (shot clocks) were constant. These findings have important implications for coaches to understand which SSG format may be most suitable for physically and technically preparing WB players. DOI: https://doi.org/10.1123/ijspp.2017-0500 LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/rienkvdslikke/ https://www.linkedin.com/in/moniqueberger/
MULTIFILE
BackgroundThe Observable Movement Quality scale for patients with low back pain (OMQ-LBP) is a newly developed measurement instrument for use in primary care settings of physical and exercise therapists to assess movement quality (MQ) of patients with low back pain (LBP).ObjectiveThis study aims to determine validity, reliability and feasibility of the OMQ-LBP. The OMQ-LBP consists of a standardized movement circuit (performed twice) consisting of five daily activities problematic for LBP patients, which are scored with an 11-item observation list.MethodsConstruct validity was determined by testing seven hypotheses on associations between constructs (n = 85 patients with LBP) and four hypotheses on known group differences (n = 85 patients with LBP and n = 63 healthy controls; n = 35 matched participant-patients having VAS-pain ≥ 20 mm during and/or after both circuits and healthy controls). Internal consistency was analyzed with Cronbach’s alpha (n = 85 patients with LBP). For inter- and intra-rater reliability Intraclass Correlation Coefficient (ICC) values were examined (n = 14 therapists: seven primary care physical therapists and seven exercise therapists). Additionally, content validity and feasibility were determined using thematic analysis of a brief interview with participants, patients (n = 38) and therapists (n = 14).ResultsAfter Bonferroni correction 2/7 associations between constructs and 2/4 significant group differences were confirmed. Cronbach’s alpha was 0,79. The ICC-values of interrater reliability of the OMQ-LBP total score and the duration score were 0.56 and 0.99 and intra-rater reliability 0.82 and 0,93, respectively. Thematic analysis revealed five themes. Three themes elucidate that both patients and therapists perceived the content of the OMQ-LBP as valid. The fourth theme exhibits that OMQ-LBP provides a clear and unambiguous language for MQ in patients with LBP. Theme 5 depicts that the OMQ-LBP seems feasible, but video recording is time-consuming.ConclusionsThe OMQ-LBP is a promising standardized observational assessment of MQ during the five most problematic daily activities in patients with LBP. It is expected that uniform and objective description and evaluation of MQ add value to clinical reasoning and facilitate uniform communication with patients and colleagues.
MULTIFILE
Mensen die moeite hebben met lezen en schrijven (laaggeletterden) zijn ondervertegenwoordigd in onderzoek, waardoor een belangrijke onderzoekspopulatie ontbreekt. Dit is een probleem, omdat zorgbeleid dan onvoldoende op hun behoeften wordt aangepast. Laaggeletterden hebben vaak een lage sociaal economische positie (SEP). Mensen met een lage SEP leven gemiddeld 4 jaar korter en 15 jaar in minder goed ervaren gezondheid vergeleken met mensen met een hoge SEP. Om laaggeletterden te betrekken in onderzoek, is het o.a. nodig om onderzoek toegankelijker te maken. Dit project draagt hieraan bij door de ontwikkeling van een toolbox voor toegankelijke (proefpersonen)informatie (pif) en toestemmingsverklaringen. We ontwikkelen in co-creatie met de doelgroep toegankelijke audiovisuele materialen die breed ingezet kunnen worden door (gezondheids)onderzoekers van (zorggerelateerde) instanties/bedrijven én kennisinstellingen voor de werving voor en informatieverstrekking over onderzoek. In de multidisciplinaire samenwerking met onze partners YURR.studio, Pharos, Stichting ABC, Stichting Crowdience, de HAN-Sterkplaats en de Academische Werkplaats Sterker op eigen benen (AW-SOEB) van Radboudumc stellen we de behoeften van de doelgroep centraal. Middels creatieve sessies en gebruikerservaringen wordt in een iteratief ontwerpende onderzoeksaanpak toegewerkt naar diverse ontwerpen van informatiebrieven en toestemmingsverklaringen, waarbij de visuele communicatie dragend is. Het ontwikkelproces biedt kennisontwikkeling en hands-on praktijkvoorbeelden voor designers en grafisch vormgevers in het toegankelijk maken van informatie. Als laaggeletterden beter bereikt worden d.m.v. de pif-toolbox, kunnen de inzichten van deze groep worden meegenomen. Dit zorgt voor een minder scheef beeld in onderzoek, waardoor (gezondheids)beleid zich beter kan richten op kwetsbare doelgroepen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het verkleinen van gezondheidsverschillen.
Bedrijfsovername is een grote uitdaging voor agrarische familiebedrijven, waarbij het sociaal-emotioneel welzijn van de familie is geïdentificeerd als een belangrijk knelpunt. Vanuit het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is in 2019 het beleidsprogramma Duurzame Bedrijfsopvolging gestart om het aantal succesvolle bedrijfsoverdrachten te verhogen. Een belangrijk onderdeel hiervan is een op te richten Kenniscentrum. Dit project wil het Kenniscentrum voeden met onderzoek naar de familiale dimensie van bedrijfsopvolging. Het praktijkonderzoek wordt uitgevoerd door een consortium bestaande uit het Lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim, Aeres Hogeschool Dronten, Van Hall Larenstein Leeuwarden, het Fries Sociaal Planbureau, het NAJK en LTO Noord. Doel van dit project is het inventariseren en evalueren van de ondersteunende advies- en kennisinfrastructuur op de familiale dimensie bij het opvolgingstraject van agrarische familiebedrijven. Dit doen we door inzichten op te halen bij zestien agrarische bedrijfsfamilies, in verschillende stadia van het opvolgingsproces. In het project vergelijken we hoe de families en de ondersteunende advies- en kennispartijen omgaan met de belangen en behoeften van verschillende familieleden (opvolgers, overdragers, partners en niet-opvolgers) tijdens het opvolgingsproces. Daarnaast wordt kwantitatief onderzoek gedaan onder studenten op de twee deelnemende agrarische hogescholen, om de behoeften en verwachtingen van potentiële opvolgers en niet-opvolgers ten aanzien van bedrijfsoverdracht in kaart te brengen. Het project moet resulteren in gevalideerde verbetervoorstellen (stappenplannen) voor zowel agrarische bedrijfsfamilies als adviseurs gericht op de verschillende stadia van bedrijfsopvolging. Ook worden spelvormen ontwikkeld om moeilijke en relationeel ingewikkelde onderwerpen beter bespreekbaar te maken in het agrarisch onderwijs. Tot slot worden de resultaten van het onderzoek geschikt gemaakt voor gebruik binnen agrarische scholen om het curriculum over de zachte kant van bedrijfsopvolging te versterken.
In dit project verricht het lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim samen met de Hogeschool Utrecht, Hogeschool van Amsterdam, CUMELA, de Jong & Laan en MKB familiebedrijven praktijkgericht onderzoek naar financiering en besluitvorming bij MKB familiebedrijven. Nu banken vanwege de economische crisis terughoudender zijn geworden in kredietverlening en hun financieringseisen hebben verzwaard, zijn meer bedrijven aangewezen op eigen middelen en familiekapitaal. Vormen van zelf-financiering worden steeds belangrijker om groei en continuïteit van MKB familiebedrijven te waarborgen. Met name bij de overdracht van kapitaalintensieve MKB familiebedrijven worden complexe financieringsconstructies bedacht om de overname mogelijk te maken. Vaak wordt hierbij onvoldoende nagedacht over het onderscheid tussen de verschillende rollen die familieleden kunnen hebben als ze met hun vermogen in het bedrijf zitten (eigenaar of andere vermogensverschaffer, familielid, directielid, werknemer). Hierdoor kan onduidelijkheid ontstaan over onderwerpen zoals besluitvorming, rendement op vermogen, zeggenschap en beloningsstructuren, waardoor op termijn conflicten kunnen ontstaan. Daarnaast kan de besturing van ondernemingen door de verschillende belangen van vermogensverschaffers in negatieve zin worden beïnvloed en kan dit (op termijn) de continuïteit, wendbaarheid en groei van ondernemingen in gevaar brengen. Zowel in de praktijk als in het onderzoek ontbreekt het aan kennis over hoe met deze problematiek kan worden omgegaan. Dit project heeft daarom tot doel om samen met de projectpartners nieuwe kennis te ontwikkelen rond zelf-financiering en besluitvorming in MKB familiebedrijven. Door middel van ontwerpgericht praktijkonderzoek wordt bestaande en nieuwe kennis over de rol van zelf-financiering en de positie van eigenaren omgezet in oplossingsrichtingen ter verbetering van de besluitvorming in MKB familiebedrijven. Door het monitoren van de uitgevoerde interventies zal worden vastgesteld of de oplossingsrichtingen in de praktijk werken. De kennis die uit dit project voortkomt beoogt daarmee het handelingsvermogen van eigenaren en directieleden te vergroten en zelf-financiering als mogelijke financieringsbron effectiever te maken.