The Patient-Generated Subjective Global Assessment (PG-SGA) is an instrument to screen, assess and monitor malnutrition and risk factors, and to triage for interventions. After having translated and culturally adapted the original PG-SGA for the Italian setting, according to International Society for Pharmacoeconomics and Outcomes Research (ISPOR) Principles, we tested linguistic validity, i.e., perceived comprehensibility and difficulty, and content validity (relevance) of the Italian version of the PG-SGA in patients with cancer and a multidisciplinary sample of healthcare professionals (HCPs). Methods: After the translation and cultural adaptation of the original PG-SGA for the Italian setting, the patient component (i.e., PG-SGA Short Form (SF) was tested for linguistic validity (i.e., comprehensibility ad difficulty) in 120 Italian patients with cancer and 81 Italian HCPs. The full PG-SGA, i.e., patient and professional component of the PG-SGA, was tested for content validity, i.e., relevance, in 81 Italian HCPs. The data were collected by a questionnaire and evaluations were operationalized by a 4-point scale. Through item and scale indices we evaluated the comprehensibility (I–CI, S–CI), difficulty (I-DI, S-DI) and content validity (I-CVI, S-CVI). Scale indices 0.80–0.89 were considered acceptable, and scale indices ≥0.90 were considered excellent. Results: Patients perceived comprehensibility and difficulty of the PG-SGA SF (Boxes) as excellent (S–CI = 0.98, S-DI = 0.96). Professionals perceived comprehensibility of the professional component (Worksheets) as excellent (S–CI = 0.92), difficulty as acceptable (S-DI = 0.85), and content validity of the full PG-SGA as excellent (S-CVI = 0.92). Dietitians gave higher scores (indicating better scores) on comprehensibility, difficulty, and content validity of Worksheet 4 (physical exam) than the other professions. In Worksheet 4, four items were considered most difficult to complete and were considered below acceptable range. Relevance was perceived as excellent by professionals for both the patient component (S-CVI = 0.93) and the professional component (S-CVI = 0.90), resulting in S-CVI = 0.92 for the full PG-SGA. Slight textual modifications were implemented resulting in the final version of the Italian PG-SGA. Conclusions: Translation and cultural adaptation of the original PG-SGA resulted in the Italian version of the PG-SGA that maintained its original purpose and meaning and can be completed adequately and easily by patients and professionals. The Italian PG-SGA is considered relevant for screening, assessing and monitoring malnutrition and risk factors, as well as triaging for interventions by Italian HCPs.
In deze rapportage doen we verslag van praktijkgericht onderzoek uitgevoerd door het lectoraat Duurzaam HRM van de Hanzehogeschool. We hebben gebruik gemaakt van de interventie-cyclus waarbij we problemen trachten op te lossen en bij te dragen aan het oplossingsvermogen van de zorgprofessionals door interventies te monitoren. We hebben dit zoveel mogelijk mèt de zorgprofessionals zelf gedaan van de diagnose- tot en met de evaluatiefase. Dat is niet in alle gevallen gelukt. Zoals de hele wereld kregen ook wij te maken met het coronavirus wat aanpassingen van de zorgorganisaties en van de onderzoekers heeft gevraagd, Desondanks hebben we de vaart erin weten te houden, en zijn er over het jaar 2020 – met uitloop tot april 2021 vanwege de coronaperikelen - interessante resultaten en daarop gebaseerde conclusies te melden. Hieronder volgt daarvan het verslag. We starten met een beknopte beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, van de vraag naar actie-onderzoek bij drie Friese zorgorganisaties en de accenten van dit onderzoek. Vervolgens beschrijven we de methode die we hebben gehanteerd inclusief de theorieën waarop we die hebben gebaseerd. Vervolgens worden de resultaten per organisatie en daarbinnen per team/interventie weergegeven. We eindigen de rapportage met de conclusies per organisatie en een overkoepelende conclusie.
Dit voorstel betreft een onderzoek naar de verschillen in zuiverheid tussen virgin kunststof en post-industrial en post-consumer kunststof-reststromen in relatie tot de inzet van deze materialen bij 3D printen. Thermoplastische kunststoffen zijn in theorie goed te recyclen en opnieuw te gebruiken, bijvoorbeeld in een 3D print proces. In de praktijk blijkt het echter een uitdaging om gerecycled filament te produceren dat geschikt is voor de huidige machine-eisen. De oorsprong van dit project ligt in de gedachte om niet het materiaal aan te passen aan de machine, maar de machine aan het materiaal en hierdoor het gebruik van kunststofrecyclaat in 3D-printen te vergroten. Alvorens dit te kunnen, is meer inzicht in de materiaaleigenschappen nodig. Het doel van dit project is dan ook om de verschillende samenstellingen van kunststof-reststromen in kaart te brengen en hoe dit zich vertaald in mechanische en esthetische kwaliteit ten opzichte van virgin materiaal en wat dit vraagt aan aanpassingen aan 3D printers om deze kunststof-reststromen te kunnen verwerken. Dit onderzoek is een eerste fase in een groter onderzoeksproject. Volgende fasen zullen zich toespitsen op het optimaliseren van productietechnieken voor het printen met gerecycled kunststof en het ontwikkelen van mogelijke toepassingen en bijbehorende circulaire business modellen. Aanleiding voor dit onderzoeksvoorstel is tweeledig. Enerzijds de ervaring van Cre8 dat 3D printen relatief veel kunststof restmateriaal oplevert in de vorm van mislukte prints, proefprints en prototypes met korte levensduur. Passend bij hun duurzame bedrijfsprofiel heeft Cre8 de behoefte om hun eigen reststroom en reststromen uit hun omgeving in te zetten in het productieproces. Anderzijds ziet Refilment zich geconfronteerd met de complexe samenhang tussen de samenstelling van kunststof-reststromen en zijn verwerkingsmogelijkheden (bijvoorbeeld extruder-diameter en verwerkingstemperatuur).
Update 09 22: de generieke blackboardmodule is afgerond in juni 22 en wordt nu bij Bedrijfskunde (AD) en Technische Bedrijfskunde (Minor Slim Produceren) gebruikt en getest. Deze gebruikerservaringen worden meegenomen, mogelijke aanpassingen worden gedaan. Het project loopt volgens planning. Er blijkt geen factuur te zijn gestuurd in het vorig studiejaar (21 22), dit blijkt niet meer mogelijk. Voor dit project is subsidie uit het Strategisch Fonds toegekend door drie instituten: Instituut voor Bedrijfskunde, Academie voor Gezondheidsstudies en Engineering. Looptijd: september 2021 - juni 2023.Er wordt een generieke Blackboard module ontwikkeld voor het gebruik van de A3+ methode door studenten (gebruik) en docenten (begeleiding). Het is een onderzoeksmethode om procesproblemen te analyseren en op te lossen op een iteratieve en sequentiële wijze. De beoogde impact: Met behulp van de onlineversie van de A3+ methode wordt een nieuwe structuur gecreëerd voor de begeleiding van studenten bij de uitvoering van hun onderzoeksopdrachten. Kenmerk van deze nieuwe structuur is haar flexibele karakter met hoogfrequente online interactie en feedback
Het lectoraat Familiebedrijven van hogeschool Windesheim en het lectoraat Automotive Research van Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) richten zich samen met BOVAG in dit project op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat is de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven in de autobranche en hoe worden zij in deze adviesbehoefte voorzien?’ Kleine familiebedrijven hebben net als andere bedrijven te maken met maatschappelijke uitdagingen op het gebied van duurzaamheid en digitalisering van producten en klant/leverancierscontact. Deze ontwikkelingen vragen om aanpassingen in het business model om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Waar grotere bedrijven veelal beschikken over interne competenties of middelen om zich door externen te laten helpen om hun bestaansrecht te continueren, is dit bij kleinere (familie)bedrijven minder het geval. In kleine familiebedrijven wordt hard gewerkt in de zaak, in plaats van aan de zaak, en is de beschikbaarheid van financiële middelen voor extern advies, beperkt. Het aanspreekpunt voor kleine familiebedrijven is veelal beperkt tot de boekhouder (administratiekantoor of accountant) (Barbera & Hasso, 2013). Doel van dit project is om de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven (tot 10 FTE) in de mobiliteit sector en de bestaande advies-infrastructuur in kaart te brengen. Binnen deze sector zijn ruim 8.000 onafhankelijke autobedrijven actief, waarvan ruim een derde (3.200 bedrijven) is aangesloten bij de branchevereniging BOVAG. Van alle onafhankelijke autobedrijven die zijn aangesloten bij BOVAG heeft 70% minder dan 4 werknemers in dienst. Middels verdiepende interviews en focusgroepen worden de adviesbehoeften en de wijze waarop in deze adviesbehoeften wordt voorzien in kaart gebracht. Als vervolg op dit project kan een groter (RAAK-MKB) project worden gestart om de adviesinfrastructuur beter aan te laten sluiten op de adviesbehoeften van kleinere familiebedrijven in meerdere bedrijfstakken. Hiermee leveren de consortium partijen een bijdrage aan het versterken van de vitaliteit van kleine familiebedrijven.