Met deze notitie wil het Netwerk Lectoren Lerarenopleidingen bijdragen aan de discussie over de focus en vormgeving van onderzoek binnen en vanuit delerarenopleidingen, naar aanleiding van de strategische agenda van deVereniging Hogescholen rond de lerarenopleidingen. De auteurs hopen met deze notitie opleiders, onderzoekers, leidinggevenden, bestuurders en beleidsmakers te prikkelen en te inspireren om werk te maken van onderzoek met impact voor opleiders, scholen, leraren, en uiteindelijk voor leerlingen. Als lectoren die intensief betrokken zijn bij de lerarenopleidingen en bij het praktijkgerichte onderzoek dat daarbinnen plaatsvindt, hebben ze de ambitie om het praktijkgericht onderzoek sterker te laten bijdragen aan het ontwikkelen van die gevalideerde kennis. In deze notitie wordt beschreven hoe de kerntaak van lerarenopleidingen ten aanzien van praktijkgericht onderzoek opgevat kan worden. Dit wordt geïllustreerd dit met concrete voorbeelden en met ontwerpcriteria voor Centres of Expertise in de educatieve sector.
Background: Early detection and remediation of language disorders are important in helping children to establish appropriate communicative and social behaviour and acquire additional information about the world through the use of language. In the Netherlands, children with (a suspicion of) language disorders are referred to speech and hearing centres for multidisciplinary assessment. Reliable data are needed on the nature of language disorders, as well as the age and source of referral, and the effects of cultural and socioeconomic profiles of the population served in order to plan speech and language therapy service provision. Aims: To provide a detailed description of caseload characteristics of children referred with a possible language disorder by generating more understanding of factors that might influence early identification. Methods & Procedures: A database of 11,450 children was analysed consisting of data on children, aged 2–7 years (70% boys, 30% girls), visiting Dutch speech and hearing centres. The factors analysed were age of referral, ratio of boys to girls, mono‐ and bilingualism, nature of the language delay, and language profile of the children. Outcomes & Results:Results revealed an age bias in the referral of children with language disorders. On average, boys were referred 5 months earlier than girls, and monolingual children were referred 3 months earlier than bilingual children. In addition, bilingual children seemed to have more complex problems at referral than monolingual children. They more often had both a disorder in both receptive and expressive language, and a language disorder with additional (developmental) problems. Conclusions & Implications: This study revealed a bias in age of referral of young children with language disorders. The results implicate the need for objective language screening instruments and the need to increase the awareness of staff in primary child healthcare of red flags in language development of girls and multilingual children aiming at earlier identification of language disorders in these children.
It is important for caregivers and patients to know which wounds are at risk of prolonged wound healing to enable timely communication and treatment. Available prognostic models predict wound healing in chronic ulcers, but not in acute wounds, that is, originating after trauma or surgery. We developed a model to detect which factors can predict (prolonged) healing of complex acute wounds in patients treated in a large wound expertise centre (WEC). Using Cox and linear regression analyses, we determined which patient- and wound-related characteristics best predict time to complete wound healing and derived a prediction formula to estimate how long this may take. We selected 563 patients with acute wounds, documented in the WEC registry between 2007 and 2012. Wounds had existed for a median of 19 days (range 6-46 days). The majority of these were located on the leg (52%). Five significant independent predictors of prolonged wound healing were identified: wound location on the trunk [hazard ratio (HR) 0·565, 95% confidence interval (CI) 0·405-0·788; P = 0·001], wound infection (HR 0·728, 95% CI 0·534-0·991; P = 0·044), wound size (HR 0·993, 95% CI 0·988-0·997; P = 0·001), wound duration (HR 0·998, 95% CI 0·996-0·999; P = 0·005) and patient's age (HR 1·009, 95% CI 1·001-1·018; P = 0·020), but not diabetes. Awareness of the five factors predicting the healing of complex acute wounds, particularly wound infection and location on the trunk, may help caregivers to predict wound healing time and to detect, refer and focus on patients who need additional attention.
BCLivinglab combines the supply chain and logistics physical infrastructure of training centres (ROCs), research institutes and companies throughout the Netherlands, with the expertise and virtual infrastructure of blockchain specialists from BlockLab. Companies, especially SMEs, in supply chain and logistics will use this unique combination of physical facilities and the expert network to experiment with and develop blockchain applications. BCLivinglab is easily accessible for companies, due to its close proximity (distributed facilities) and low threshold procedures. It will make blockchain technology accessible for companies, thus supporting innovation and improving the competitive advantage of the Dutch supply chain and logistics sector.
Grote steden staan de komende decennia voor enorme uitdagingen om ruimtelijke herstructurering en versterking van sociaaleconomische posities van bepaalde wijken, te combineren met leefbaarheids-, duurzaamheids-, en mobiliteitsambities. Dit zijn vraagstukken waar bij uitstek verschillende fysieke, sociale, economische en bestuurlijke professionals moeten samenwerken. Dit onderzoek richt zicht op boundary spanners, professionals die een sleutelrol spelen in het verbinden van domeinoverstijgende vraagstukken. Met de toename en complexiteit van maatschappelijke vragen in het grootstedelijke domein groeit ook de behoefte aan en het belang van boundary spanners in het realiseren van effectieve samenwerking. Kennis over de effectiviteit van hun werkpraktijken blijft echter achter. Gezien de urgentie van grootstedelijke vraagstukken, is het van groot belang deze kennis te ontwikkelen. De (grootstedelijke) professionals die in de rol van boundary spanner vervullen of die rol ambiëren vragen zich dan ook af: Hoe krijg ik zicht op mijn eigen boundary spanner praktijk als individu of binnen een team werken, welke mogelijke verbeteringen zijn er in ons handelen en wat daarvan is overdraagbaar naar andere professionals en andere situaties? Door deze praktijkvraag te combineren met theoretische kennis vanuit bestuurskunde en verandermanagement, geeft dit onderzoek antwoord op de overkoepelende onderzoeksvraag: Wat zijn de kenmerken van de werkpraktijken waarin (grootstedelijke) professionals, die we kunnen typeren als of boundary spanners, de grenzen tussen domeinen bij grootstedelijke vraagstukken weten te overbruggen? Het onderzoek is een co-creatie van stedelijke professionals in teams van vijf praktijkcases: het programma Haven-Stad (Amsterdam); de regiodeal Den Haag Zuidwest; het project Cruciale Mijl (Amsterdam); Combiwel buurtwerk (Amsterdam) en het team gebiedsadviseurs (Amsterdam), met onderzoekers van de Centres of Expertise van de Hogeschool van Amsterdam en de Haagse Hogeschool. Dit onderzoek expliciteert de werkregels die boundary spanners in staat stelt om domeinoverstijgend te werken en levert op die manier een wezenlijke bijdrage aan het realiseren van deze grootstedelijke vraagstukken.
Nederland wil in 2050 circulair zijn. Dat vraagt een ongekende transitie in de wijze waarop onze samenleving onderneemt, samenwerkt, denkt en doet. Stedelijke regio’s zijn de geijkte plek om een transitie naar een circulaire economie in gang te zetten door hun dichte concentratie van kennis, kapitaal, data en resources op een relatief klein oppervlak. De baten die deze transitie oplevert zullen vooral in deze regio’s merkbaar zijn: minder verspilling, luchtvervuiling en CO2-uitstoot, meer economische waarde en sociale impact. CIRCOLLAB richt zich op het versterken van interdisciplinair praktijkgericht onderzoek voor de circulaire transitie in de metropoolregio Amsterdam (MRA). De SPRONG-groep bestaat uit lectoraten van de Centres of Expertise Urban Technology en Urban Governance & Social Innovation en de Faculteit Digitale Media en Creatieve Industrie van de Hogeschool van Amsterdam, Kenniscentrum Maatschappelijke Innovatie Flevoland van Hogeschool Windesheim en de Academie van Bouwkunst van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. De SPRONG-groep combineert expertise vanuit het technologische, creatieve, economische en sociale domein en verricht praktijkgericht onderzoek naar ‘circulair denken en doen’, ‘circulair ondernemen’, ‘circulair menselijk kapitaal’ en ‘circulair samenwerken’ in relatie tot technische innovaties in twee waardeketens: de gebouwde omgeving en consumptiegoederen. De SPRONG-groep ontwikkelt, samen met actoren in de quadruple helix, een regionale infrastructuur voor inventariseren en prioriteren van onderzoeksbehoeften en het programmeren, opbouwen en uitwisselen van kennis. Hierbij worden kennis en ervaringen uit circulaire initiatieven, experimenten, onderzoek en onderwijs aan elkaar en aan fysieke experimenteerruimtes verbonden, om gezamenlijk van te leren, kennis te delen en op te schalen. Zo ontstaat een krachtige interdisciplinaire SPRONGgroep met de ambitie om het consortium uit te laten groeien tot dé regionale spil op het gebied van de circulaire transitie in grootstedelijke regio’s en een erkende (inter)nationale speler voor kennisuitwisseling en -opbouw op dit onderwerp.