Agri-food is een grote en sterk groeiende categorie goederenvervoer in Nederland en zorgt naar verwachting voor relatief veel CO2-uitstoot in goederenvervoer. Ruim 30% van al het tonnage vervoerde goederen in Nederlands is agri-food gerelateerd. De beladingsgraad in gewicht van agri-food grootvervoer over de weg is 20% (8-9,5 ton) lager dan het gemiddelde van 12,2 ton in andere sectoren (Rademakers, 2018), Door haar waarschijnlijk grote aandeel in de CO2-uitstoot van de logistiek is het een zeer relevante categorie goederen om nader te bestuderen als het gaat om het realiseren van de Nederlandse klimaatdoelstellingen die uit het akkoord van Parijs zijn gekomen.Structurele oplossingen kunnen alleen goed bedacht worden als de CO2 uitstoot in de logistiek gedetailleerd vanaf bedrijfs- naar sectorniveau goed in beeld is. De huidige modellen om CO2-uitstoot in de logistiek te berekenen, lijken hier nog niet volledig geschikt voor. In dit artikel stellen we daarom een andere aanpak voor. Startend bij de bestellende (en ontvangende) klant, brengen we in kaart welke variabelen de logistieke vraag in de supply chain beïnvloeden en welke verschillen daarin bestaan tussen klanten (bedrijven). Als we daar een beter beeld van hebben, zouden ideaaltypen gemaakt kunnen worden van ontvangende klanten ingedeeld naar logistieke vraag. Met informatie over de vestigingslocaties (zoals in eerder onderzoek (Kranendonk e.a. 2018) ontsloten) van deze - in ideaaltypen ingedeelde - klanten zou het vervolgens mogelijk moeten zijn om de logistieke vraag en CO2-uitstoot van supply chains in een bepaald gebied realistischer dan nu mogelijk is, in te schatten en op basis daarvan onderbouwde voorstellen te doen om de uitstoot van CO2 van de logistiek in al deze supply chains samen te verminderen
DOCUMENT
Deze rapportage maakt deel uit van zes rapportages die zijn opgeleverd in het WHeelchair ExercisE and Lifestyle Study (WHEELS) project. In deze rapportages worden de resultaten gepresenteerd van de Intervention Mapping (IM) stappen 1 t/m 6 in het ontwikkelen van een leefstijlapp voor rolstoelgebruikers met een dwarslaesie of beenamputatie. Deze rapportage betreft de uitwerking van IM-stap 6 waarin wordt beschreven hoe de ontwikkelde leefstijlapp is geëvalueerd in een pilotstudie.
DOCUMENT
A previous study found a variety of unusual sexual interests to cluster in a five-factor structure, namely submission/masochism, forbidden sexual activities, dominance / sadism, mysophilia, and fetishism (Schippers et al., 2021). The current study was an empirical replication to examine whether these findings generalized to a representative population sample. An online, anonymous sample (N = 256) representative of the Dutch adult male population rated 32 unusual sexual interests on a scale from 1 (very unappealing) to 7 (very appealing). An exploratory factor analysis assessed whether similar factors would emerge as in the original study. A subsequent confirmatory factor analysis served to confirm the factor structure. Four slightly different factors of sexual interest were found: extreme, illegal and mysophilic sexual activities; light BDSM without real pain or suffering; heavy BDSM that may include pain or suffering; and illegal but lower-sentenced and fetishistic sexual activities. The model fit was acceptable. The representative replication sample was more sexually conservative and showed less sexual engagement than the original convenience sample. On a fundamental level, sexual interest in light BDSM activities and extreme, forbidden, and mysophilic activities seem to be relatively separate constructs.
DOCUMENT
Middels een RAAK-impuls aanvraag wordt beoogd de vertraging van het RAAK-mkb project Praktische Predictie t.g.v. corona in te halen. In het project Praktische Predictie wordt een prototype app ontwikkeld waarmee fysiotherapeuten in een vroeg stadium het chronisch worden van lage rugpijn kunnen voorspellen. Om chronische rugpijn te voorkomen is het belangrijk om in een vroeg stadium de kans hierop in te schatten door psychosociale en mogelijk andere risicofactoren op chronische pijnklachten te herkennen en hierop te interveniëren. Fysiotherapeuten zijn met deze vraag naar het lectoraat Werkzame factoren in Fysiotherapie en Paramedisch Handelen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gegaan en dit heeft aanleiding gegeven een onderzoek op te zetten waarin een dergelijke methodiek ontwikkeld wordt. De voorgestelde methodiek betreft een Clinical Decision Support Tool waarmee een geïndividualiseerde kans op chronische rugpijn kan worden bepaald gekoppeld aan een behandeladvies conform de lage rugpijn richtlijn. Hiervoor is eerst geïnventariseerd welke methoden fysiotherapeuten reeds gebruiken en welke in de literatuur worden genoemd. Op basis hiervan is een keuze gemaakt ten aanzien van data die digitaal verzameld worden in minimaal 16 fysiotherapiepraktijken waarbij patiënten gedurende 12 weken gevolgd worden. Met de verzamelde data worden met machine learning algoritmes ontwikkeld voor het berekenen van de kans op chroniciteit. De algoritmes worden ingebouwd in de Clinical Decision Support Tool: een gebruiksvriendelijke prototype app. Bij het ontwikkelen van de tool worden eindgebruikers (fysiotherapeuten en patiënten) intensief betrokken. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de tool aansluit bij de wensen en behoeften van de doelgroep. De tool berekent de kans op chroniciteit en geeft een behandeladvies. Daarnaast kan de tool gebruikt worden om patiënten te informeren en te betrekken bij de besluitvorming. Vanwege de coronacrisis is er een aanzienlijke vertraging in de patiënten-instroom (doel n= 300) ontstaan die we met ondersteuning van een RAAK-impuls subsidie willen inlopen.
Het aanleren en verbeteren van bewegingen is essentieel voor mensen in de revalidatie. Mensen met een verworven neurologische aandoening (bijvoorbeeld volwassenen na een beroerte), moeten bewegingen vaak opnieuw leren en verbeteren om weer zelfstandig te kunnen functioneren. Dit motorisch leren is een complex en multifactorieel proces. Zorgprofessionals zoals fysio- en ergotherapeuten willen graag een meer inzicht hebben in deze complexiteit zodat zij interventies (nog) meer op maat kunnen aanbieden. Dit maatwerk is nodig voor het duurzaam aanleren en verbeteren van bewegingen. Op het moment is onvoldoende duidelijk welke factoren (mogelijk) van invloed zijn. Docenten, studenten en praktijkbegeleiders (zoals Paramedisch Centrum Zuid) van de zorgopleidingen van Zuyd Hogeschool hebben samen met onderzoekers sterk behoefte aan een beter en vollediger overzicht van deze potentieel beïnvloedende factoren, dat zij in dit project samen met experts vanuit verschillende onderzoekdisciplines (Radboud Universiteit, VU Amsterdam, Universiteit Hasselt, Brunel University) willen ontwikkelen. Doelstelling van dit project is een inventarisatie van factoren die het leren van bewegingen bij mensen na beroerte in de praktijk kunnen beïnvloeden. Hiervoor zal een expertpanel een overzicht van factoren samenstellen op basis van theorie en onderzoeksresultaten. Vervolgens worden de geïdentificeerde factoren door zorgprofessionals (binnen het Kennisnetwerk CVA Nederland) beoordeeld op herkenbaarheid (praktische relevantie) en haalbaarheid (praktisch meetbaar) voor de dagelijkse praktijk. Het resultaat van dit project is een overzicht van factoren die (in theorie en praktijk) het aanleren en verbeteren van bewegingen na een beroerte kunnen beïnvloeden. Deze inventarisatie is een eerste stap om de haalbaarheid van een dynamisch model voor motorisch leren na een beroerte voor de praktijk te verkennen. Zowel zorgprofessionals als ook de betrokkenen kennisinstellingen zullen dan ook belangrijke gebruikers van het resultaat zijn.
Een beroerte is de belangrijkste oorzaak van invaliditeit in Nederland. Revalidatie van mensen die een beroerte hebben gehad, is erop gericht hen zo zelfstandig mogelijk in hun eigen omgeving te laten functioneren. Vaak zijn er na de revalidatie nog altijd gevolgen van een beroerte, die het zelfstandig functioneren bemoeilijken. Mensen die een beroerte overleven houden er vaak chronische gevolgen aan over, zoals loop- en balansproblemen, verhoogd valrisico, vermoeidheid en depressie. Deze problemen bij thuiswonende mensen met een beroerte resulteren vaak in een inactieve leefstijl. Dit leidt tot een neerwaartse spiraal waarin de fysieke activiteit steeds verder afneemt, patiënten steeds verder deconditioneren, de verzorgingsbehoefte toe- en de mate van zelfstandigheid afneemt en het risico op een volgende beroerte toeneemt. Studies laten zien dat fysieke activiteit een positief effect op gezondheid heeft van patiënten na beroerte. De technologie om fysieke activiteit betrouwbaar en valide te meten is aanwezig en er is inzicht in belemmerende en faciliterende factoren voor fysieke activiteit. Er is echter nog geen bewezen effectieve interventie voor het aanleren en behouden van een fysiek actieve leefstijl voor patiënten na beroerte. Omdat alle richtlijnen voor beroerte aangeven dat het belangrijk is dat patiënten na beroerte fysiek actief zijn, vragen fysiotherapeuten zich af hoe krijgen en houden wij patiënten na een beroerte actief, dus hoe krijgen wij een actieve leefstijl bij een patiënt? Deze praktijkvraag is “vertaald” naar de volgende onderzoeksvraag: Wat is het effect van een beweegstimuleringsinterventie bij thuiswonende patiënten na beroerte op fysieke activiteit en aerobe capaciteit? Deze onderzoeksvraag wordt in drie stappen uitgewerkt: 1. Het ontwikkelen van een veldtest om aerobe capaciteit te meten in de praktijk, 2 Het ontwikkelen van een interventie gericht op het (langdurig) bevorderen van een fysiek actieve leefstijl; 3. Het testen van de feasibility van de interventie in een pilot studie.