De HvA zou moeten inzetten op krimp van studentenaantallen, maar andere gebieden dan een groei moeten streven, vindt August Hans den Boef. De auteur beschrijft hoe hij in de jaren 70 de hogeschool heeft zien veranderen, de gebouwen verhuisden naar de periferie van de stad. Studenten werden klanten. Door groei in kwaliteit en aantal studenten moesten de hogescholen aan kwaliteit inboeten. De auteur beschrijft vervolgens waar de hogeschool zich wel op zou moeten richten.
In Nederland en omringende landen zijn in de afgelopen jaren en decennia verschillende projecten gerealiseerd rond decentrale innovatieve concepten voor afvalwaterbehandeling en gebruik van re-genwater. Om gemeenten, waterschappen en andere belanghebbenden een rationele grondslag te bieden voor keuzes m.b.t. de inrichting van de stedelijke waterketen (wel of niet decentraal, wel of niet brongescheiden), is in dit KIEM project de potentie en beperkingen onderzocht van nieuwe en circulaire sanitatieconcepten, zoals brongescheiden sanitatie en lokaal (her)gebruik van regenwater op woonwijk schaal. De vraag is wat we kunnen leren van ervaringen bij gerealiseerde projecten, en welke rationele basis er is om, met name bij nieuwbouwplannen, een trendbreuk teweeg te brengen in de richting decentrale oplossingen voor waterzuivering en waterhergebruik op wijkniveau, als al-ternatief voor de huidige, centrale systemen. Daartoe zijn negen verschillende gerealiseerde pro-jecten, operationeel op praktijkschaal, verkend aan de hand van literatuurstudie, data-analyse, inter-views, enquêtes en scenarioberekeningen. Verschillende prestatie-indicatoren, o.a. met betrekking tot terugwinning van grondstoffen, waterkwaliteit, hergebruik en kosten zijn inzichtelijk gemaakt. Bo-vendien is onderzoek gedaan naar de acceptatie van burgers m.b.t. governance structuren (top-down versus bottom-up) als het gaat om de stedelijke waterketen en diensten m.b.t. waterlevering en wa-terbehandeling.Uit dit verkennende onderzoek is gebleken dat alternatieve systemen (brongescheiden sanitatie met vacuümriolering en lokaal gebruik van regenwater) voor toiletspoeling, evt. tuin en wasmachine tot substantieel minder gebruik van drinkwater leiden. Bovendien wordt met separate inzameling en be-handeling van zwart- en grijswater de terugwinning van nutriënten (N, P, C) gestimuleerd en is er bij decentrale behandeling van grijswater jaarrond aanvoer van schoon water wat met name in droge periodes meerwaarde heeft. Daarentegen leiden systemen op wijkschaal, mede vanwege de relatief kleine schaal, tot relatief hoge financiële kosten, d.w.z. in vergelijking met de kosten voor aanleg en beheer van reguliere systemen. Daarbij wordt benadrukt dat vergelijking van kleine, decentrale sys-temen met de huidige, grootschalige centrale (afval)watersystemen lastig is vanwege de relatief ge-ringe hoeveelheid data die beschikbaar is m.b.t. prestatie-indicatoren van decentrale systemen. We kunnen daarom slechts voorlopige en minder harde uitspraken doen over een aantal prestaties van decentrale concepten, bijv. m.b.t. waterkwaliteit. Bovendien is de beoordeling van prestatie-indicato-ren problematisch vanwege ongelijksoortigheid. De huidige grootschalige systemen zijn goeddeels uit-ontwikkeld (innovatie was gericht op kostenefficiency), terwijl decentrale, nieuwe vormen van sani-tatie nog volop in ontwikkeling zijn, met duurzaamheid als drijfveer.Aandachtspunten en vragen liggen met name op het gebied van governance. In de huidige inrichting en organisatie van de waterketen zijn de verantwoordelijkheden, beleidsontwikkeling en operatie in-stitutioneel geborgd en sectoraal verdeeld (waterbedrijf, gemeente en waterschap). Nieuwe vormen van sanitatie en gebruik van regenwater op wijkschaal brengen de noodzaak tot vergaande samen-werking en nieuwe vraagstukken met zich mee.Om de prestaties van grootschalige, centrale systemen m.b.t. afvalwaterbehandeling en watervoor-ziening beter te kunnen vergelijken met decentrale systemen op wijkschaal wordt aanbevolen om gelijktijdig te innoveren op beide schalen, waarbij de innovatie (ook op grote, centrale schaal) gericht is op klimaatadaptatie en aansluiting bij de circulaire economie. Belangrijk daarbij is langjarige data-verzameling en monitoring, zodat de integrale prestaties van concepten en systemen kunnen worden gevolgd, beoordeeld en verbeterd, in de context van integrale duurzaamheid. Daarnaast wordt aan-bevolen om, indien mogelijk, decentrale (afvalwater)systemen op wijkniveau op te schalen naar een grootte van minimaal 3.000 inwoners, om het (op berekeningen gebaseerde) veronderstelde break-evenpoint (kosten decentraal vergelijkbaar met grootschalige, centrale systemen) in de praktijk te ve-rifiëren. Gerealiseerde projecten, bijv. Reitdiep in Groningen of Waterschoon in Sneek, kunnen wor-den benut voor verdere innovatie gericht op kringloopsluiting en circulaire economie.
MULTIFILE
Kwaliteitsmanagement is lange tijd gekenmerkt geweest door wat je het empirisch paradigma (Van Kemenade & Hardjono, 2018) zou kunnen noemen. Binnen die manier van denken is kwaliteitskunde meten en gaat het onder andere om prestatie-indicatoren. Kwaliteit is voldoen aan de vereisten. Verbetering en verandering is te plannen. Statistiek is zijn belangrijkste wetenschap. De manager controleert. Een risico echter van dit kwaliteitsparadigma is, dat er een enorme bureaucratie ontstaat. Erger nog: ze houdt onvoldoende rekening met de complexiteit van het huidige tijdsgewricht.
Hoe kunnen eerstelijns fysiotherapie-organisaties kwaliteit leveren én financieel gezond blijven? In dit project onderzoeken we welke factoren een rol spelen bij het streven naar zogenaamde ‘healthcare value’ voor fysiotherapie-organisaties.Doel Met dit onderzoek willen we vaststellen welke factoren een rol spelen bij healthcare value voor eerstelijns fysiotherapieorganisaties in Nederland. Hiermee voldoen we aan de behoefte aan onderzoek en onderwijs over verantwoorde - en transparante zorg inclusief ondernemen binnen de gezondheidszorg. De inzichten uit dit onderzoek stellen managers van fysiotherapie-organisaties in staat hun organisatie aan te passen aan de snel veranderende gezondheidszorgmarkt. Ze weten hoe om te gaan met de veranderende behoeftes van patiënten, burgers en belanghebbenden. Daarnaast kunnen ze zich aanpassen aan het toenemen van de financiële druk en kwaliteitsdruk op de organisatie. Resultaten Dit onderzoek loopt nog. Na afronding vind je hier een samenvatting van de resultaten. De uitkomsten zullen in ieder geval worden opgenomen in de volgende onderwijsprogramma’s: Onderwijs ondernemende zorgprofessional voor werkende zorgprofessionals (waaronder fysiotherapeuten) Afstudeerprojecten binnen de bachelor fysiotherapie Onderwijseenheden binnen de master fysiotherapie Lange termijnstrategie Casco HU gezondheidszorgopleidingen Business community voor beweegzorgondernemers Looptijd 01 februari 2017 - 01 augustus 2023 Aanpak Naast uitgebreid literatuuronderzoek interviewen we eigenaren van fysiotherapiepraktijken. Daarnaast volgen we een eerstelijns fysiotherapie-organisatie een jaar lang intensief. Uiteindelijk nemen we enquetes af bij eerstelijns fysiotherapieorganisaties in Nederland.
Windenergie speelt een sleutelrol in de transitie naar duurzame energie. Echter, rotorbladen van windmolens zijn niet te recyclen omdat deze uit thermoharde vezel-versterkte kunststof (composiet) zijn vervaardigd. Dit levert wereldwijd een groeiend probleem van End-of-Life (EoL) rotorbladen. Het Lectoraat Kunststoftechnologie (LKT) van Windesheim heeft een nieuwe methode van hergebruik ontwikkeld voor EoL producten van composiet. Deze methode levert een goede business case vanwege economische haalbaarheid en (milieu-) duurzaamheid en brengt daarmee composieten, zoals rotorbladen in de circulaire economie. Hierbij is een lange levensduur van deze producten belangrijk. De industrialisatie van deze nieuwe methode begint zich te ontwikkelen, vooral in de infra-bouw. Een knelpunt is dat producenten en gebruikers een onderbouwing nodig hebben van de lange-duur prestatie van EoL composiet producten. Vanuit de betrokken bedrijven komt daarom de volgende praktijkvraag naar voren: Wat is de lange-duur prestatie van producten vervaardigd met hergebruikt EoL composiet? Uit vooronderzoeken van LKT blijkt dat het mogelijk is om met simulaties van tijdsafhankelijke processen voorspellingen te doen over de prestatie van producten gemaakt van hergebruikt EoL composiet. Om de simulaties te valideren zijn versnelde tests nodig van het lange-duur gedrag. Prestaties die worden onderzocht zijn: de bestendigheid tegen inwerking van buitenklimaat, invloed van permanente- en wisselende belastingen. Dit project richt zich op de volgende onderzoeksvraag: Wat is de prestatie van producten vervaardigd met hergebruikt EoL composiet in Nederlandse infra-toepassingen over een periode van 100 jaar, welke is verkregen met simulaties van tijds-afhankelijke processen en gevalideerd met versnelde tests? Vanwege het toepassingsgebied zullen de omstandigheden waarbij de prestatie wordt onderzocht overeenkomen met Nederlandse infrabouw-omstandigheden, waarbij oeverbeschoeiing en brugdekken als onderzoeks-demonstrators dienen. Het beoogde projectresultaat is een onderbouwing middels simulaties en tests van de lange-duur prestatie van producten van hergebruikt EoL composiet in Nederlandse infra-bouw omstandigheden. Hiermee kan de markt voor hergebruikt EoL composiet ontsloten worden.
Het komende decennium dient de Nederlandse economie van 12,1% circulair (Van ’t Klooster et al., 2020) naar 50% circulair te gaan (Rijksbreed Programma Circulaire economie 2016). In 2050 dient de economie volledig circulair te zijn. Dit is een majeure opgave die betrekking heeft op hergebruik van materialen, uitstoot van broeikasgassen, biodiversiteit en meer. MVO Nederland verwoordt het als volgt: “In de nieuwe economie streven bedrijven niet alleen naar stijgende omzetcijfers, maar ook naar meer natuur, een betere volksgezondheid, of minder eenzaamheid. Positieve maatschappelijke impact staat op gelijke voet met financiële groei“ (MVO Nederland, 2020). De bijdrage van MKB-bedrijven is broodnodig voor de transitie gezien hun economisch belang. Om te kunnen sturen is inzicht in je maatschappelijke impact cruciaal. Maar hoe bepaalt een MKB-bedrijf de maatschappelijke impact? De druk van buitenaf, van stakeholders neemt toe, en daarmee de noodzaak om extern te rapporteren over maatschappelijke impact. Dit is noodzakelijk voor vertrouwen, gedrag en acceptatie van de circulaire economie, waarmee deze aanvraag aansluit op de KIA CE. Dit voorstel is de start van een meeromvattend onderzoek naar de adoptie van maatschappelijke jaarverslagen door MKB-bedrijven. Maatschappelijke jaarverslaglegging is een essentieel instrument in de transitie naar een nieuwe economie, maar kent veel uitdagingen voor het MKB. Als eerste stap beogen we middels de KIEM-CE aanvraag te werken aan verder inzicht in de specifieke rapportagebehoefte en mogelijkheden die er zijn voor MKB-bedrijven vanuit bestaande niet-financiële rapportageraamwerken. Bovendien streven we in deze fase naar het bouwen van een breed netwerk met verschillende stakeholders om de vraagbehoefte verder aan te scherpen. Bij afronding van het KIEM-CE project is de basis gelegd voor een RAAK-MKB aanvraag waarbij gekeken zal worden naar onder andere gegevensregistratie, –rapportage en betrouwbaarheid ter ondersteuning van de transitie naar een circulaire economie.