Doel: Zelfmanagement is voor mantelzorgers van mensen met dementie van belang, onder meer bij veranderingen in gedrag en stemming. Doel van deze studie is inzicht geven in waarom die gedrags- en stemmingsveranderingen belastend zijn voor mantelzorgers, welke zelfmanagementstrategieën mantelzorgers hanteren bij het omgaan met deze veranderingen, evenals de zelfmanagementstrategieën die ze gebruiken om met de eigen belasting om te gaan en de zorg vol te kunnen houden.
DOCUMENT
Deze focusgroep studie geeft inzicht in de redenen en motieven van vrouwen om vroegtijdig te stoppen met het geven van borstvoeding of om vroegtijdig kunstvoeding te gaan geven. De resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd op een kwalitatief onderzoek met 10 focusgroepen met in totaal 69 vrouwen die op het moment van het onderzoek borstvoeding gaven aan hun kind maar die vroegtijdig kunstvoeding gingen geven naast de borstvoeding (voordat de baby 6 maanden oud was), en vrouwen die borstvoeding hebben gegeven maar die op het moment van het onderzoek, voordat de baby 6 maanden oud was,daarmee waren gestopt. Het doel van het onderzoek is niet geweest om kwantitatieve gegevens op te leveren; daartoe is kwantitatief vervolgonderzoek nodig.
MULTIFILE
Full text beschikbaar met HU-account. Het evalueren van de effectiviteit van een complexe interventie in een gerandomiseerde klinische trial is niet eenvoudig.1,2) In de literatuur wordt een interventie als effectief beschouwd wanneer er een positief resultaat op de primaire uitkomst is gevonden. Echter, om de validiteit en betrouwbaarheid van een interventie te beoordelen is kennis nodig over de mate waarin de interventie is uitgevoerd als gepland, ofwel de interventiegetrouwheid.3) Daarnaast geeft kennis over interventiegetrouwheid inzicht in hoeverre de implementatie succesvol was en daadwerkelijk een bijdrage heeft kunnen leveren aan de geobserveerde uitkomsten.
DOCUMENT
Er is behoefte aan meer kennis en ondersteuning bij het implementeren van effectieve valpreventieinterventies in de wijk, waar ouderen zelfstandig thuis wonen. Omdat vallen een multifactorieel probleem is en er vele soorten valpreventie-interventies bestaan, is interprofessionele samenwerking gewenst. Door literatuuronderzoek en in focusgroep-bijeenkomsten met verschillende professionals is onderzocht wat bevorderende en belemmerende factoren zijn bij succesvolle interprofessionele samenwerking op het gebied van valpreventie, en welke strategieën effectief zijn. De belangrijkste conclusie is, dat voor het bevorderen van interprofessionele samenwerking coördinatie, communicatie en informatie cruciale factoren zijn. Daarnaast is ook uitwisseling van evidence based kennis en samenwerking met andere stakeholders belangrijk.
DOCUMENT
In het project MOVe WITh: Met Ouderen Vooruit Wandelen met Interactieve Technologie is de interactieve beweegroute ‘Walk in the ParQ’ (WITP) geëvalueerd en zijn mogelijkheden voor verbetering van de route geïnventariseerd met ouderen, zorgprofessionals en andere stakeholders. Het onderzoek is uitgevoerd met onderzoeksubsidie van Regieorgaan SIA (KIEM projectnummer KIEM.SP.02.007). De resultaten zijn samengevat in een infographic die inzicht biedt in manieren om het gebruik van WITP te stimuleren en welke stappen nodig zijn voor het implementeren van de beweegroute in andere settingen. Uit observaties en interviews onder 19 ouderen woonachtig in een verpleeghuis en een afdeling voor geriatrische revalidatie komt naar voren dat de interactieve beweegroute bewegen stimuleert en dat de bijbehorende oefeningen duidelijk zijn. Ouderen wonend in het verpleeghuis hebben wel ondersteuning nodig van een professional bij het uitvoeren van de oefeningen en het scannen van de QR-codes. Voor sommige ouderen stimuleerde de beweegroute ontmoeting met anderen. Middels een vragenlijst en focusgroep zijn in totaal 24 professionals bevraagd. Professionals zien de potentie van de route voor beweegstimulering en het verminderen van eenzaamheid onder ouderen. Belemmeringen die professionals ervaren zijn een gebrek aan tijd en kennis hoe de route in te zetten. Zij geven aan onvoldoende bekend te zijn met de route. Andere ervaren belemmeringen zijn weersomstandigheden en digitale vaardigheden van de oudere en de professional. Professionals hebben behoefte aan instructies en promotiematerialen en willen de route verder testen in de praktijk. Uit een focusgroep met 11 stakeholders komt naar voren dat een veilige omgeving, goede begeleiding en aanbod op maat belangrijk zijn voor beweegstimulering van ouderen in de buitenruimte. Er is meer aandacht nodig voor bewegen in verpleeghuizen en het bereiken van kwetsbare groepen. Ook kan meer samenwerking met het sociale domein helpen. Volgens de stakeholders kunnen digitale middelen zoals de WITP-applicatie met QR-codes ontmoeting in de wijk stimuleren, mits de locatie passend is. Concluderend zijn er een aantal belemmerende en bevorderende factoren op het niveau van betrokken professionals, stakeholders en omgeving om succesvolle implementatie van WITP te kunnen waarborgen en zo ouderen te helpen bij een actieve leefstijl.
DOCUMENT
Deze handreiking is voortgekomen uit het onderzoeksproject ‘Hulpverlening voor kinderen en jongeren met FASD’. Het onderzoek is gefinancierd door het Centre of Expertise Preventie in Zorg & Welzijn van de hogeschool Inholland en is uitgevoerd door het lectoraat GGZ-Verpleegkunde (Inholland) in samenwerking met de FASD Stichting, ’s Heeren Loo en de FAS-poli van Gelre ziekenhuizen in Zutphen. Tijdens de eerste fase van het onderzoek werd een probleem- en behoefteanalyse gedaan door middel van literatuuronderzoek, aangevuld met interviews met acht jongvolwassenen met FASD en elf ouders1. Daarnaast werd een focusgroep gehouden met zes hulpverleners die expertise hadden op het gebied van FASD. De onderzoeksvragen in deze eerste fase van het onderzoek waren de volgende: 1. Welke wetenschappelijke kennis is er beschikbaar op het gebied van ondersteuningsbehoeften van kinderen en jongeren met FASD en hierop aansluitende hulpverlening? 2. Welke zijn de huidige knelpunten in de hulpverlening aan kinderen en jongeren met FASD en welke oplossingsrichtingen worden hiervoor geopteerd? 3. Op basis van vraag 1 en 2: uit welke componenten bestaat een interventieprogramma dat adequaat aansluit bij de ondersteuningsbehoeften van kinderen en jongeren met FASD? In de tweede fase van het onderzoek zijn de onderzoeksresultaten samengevoegd in deze handreiking. Een expertisepanel heeft in twee rondes feedback gegeven op de conceptversies. Ook de stuurgroep van het onderzoeksproject heeft inhoudelijk bijgedragen aan het eindresultaat. De opbouw van de handreiking is als volgt. Ten eerste zal een beschrijving worden gegeven van FASD (hoofdstuk 2). Vervolgens zal beschreven worden wat wordt verstaan onder goede zorg voor kinderen2 met FASD (hoofdstuk 3). Deze wordt nader uitgewerkt in een aantal componenten, die tot stand zijn gekomen aan de hand van wetenschappelijke literatuur, aangevuld met ervaringskennis van jongvolwassenen met FASD (aangeduid in het document met jongvolwassenen), biologische, bonus-, pleeg -en adoptieouders (aangeduid met ouders) en ervaren hulpverleners (aangeduid met focusgroep). Elke component bestaat uit een inhoudelijke toelichting, een beschrijving van de knelpunten en aanbevelingen die zijn voortgekomen uit ons onderzoek. Daarna zal besproken worden welke interventies er zijn voor kinderen met FASD (hoofdstuk 4). Ten slotte worden de knelpunten en aanbevelingen op organisatieniveau beschreven (hoofdstuk 5).
DOCUMENT
In Haarlem hebben de gemeente en Stichting SportSupport Kennemerland, de organisatie die het lokaal sportbeleid uitvoert, de ambitie om zoveel mogelijk inwoners aan het wandelen te krijgen en de overtuiging is dat een beweegvriendelijke omgeving dat stimuleert. Om het succes te vergroten van de wandelinterventies die in de Haarlemse openbare ruimte worden aangeboden zijn in dit onderzoeksproject twee wandelinterventies geëvalueerd: de KWIEK-beweegroute en de Nationale Diabetes Challenge. In deze evaluatie is gekeken naar: 1) het gebruik van deze interventies; 2) succes- en faalfactoren voor het gebruik door professionals en bewoners; en 3) werkzame elementen in de integrale samenwerking bij het werken aan een beweegvriendelijke openbare ruimte. Het gebruik van de interventies en bijbehorende faal- en succesfactoren zijn onderzocht met behulp van observaties, interviews en een focusgroep. De integrale samenwerking bij het stimuleren en behouden van een beweegvriendelijke omgeving is onderzocht met behulp van interviews en een focusgroep. De conclusie uit het onderzoek is dat de twee wandelinterventies verschillend worden gebruikt. De KWIEK-beweegroute wordt nauwelijks gebruikt en lijkt geen passende interventie op de gekozen locatie voor de breed gekozen doelgroep. Het blijkt noodzakelijk om activiteiten en begeleiding (‘software’ uit het Model Beweegvriendelijke Omgeving [BVO-model] van het Kenniscentrum Sport en Bewegen) aan te bieden bij een beweegroute in de openbare ruimte. Een dragend netwerk is nodig voor het promoten, gebruiken en onderhouden van de interventie. De Nationale Diabetes Challenge (NDC) werd wel gebruikt. In 2022 begonnen in Haarlem meer dan 30 deelnemers aan deze interventie, waarvan 26 deelnemers de NDC hebben afgerond. Zij waren positief over deze wandelchallenge en scoorden de interventie gemiddeld met het cijfer 8,6 (op een schaal van 1 tot 10). De invloed van een aantrekkelijke, groene en afwisselende openbare ruimte, een goede wandelbegeleider en differentiëren op individueel niveau werden gerapporteerd als doorslaggevende factoren voor succes. Wat betreft het integraal werken aan een beweegvriendelijke omgeving blijkt dat dit een ingewikkeld proces is. Het is een thema dat veel beleidsterreinen raakt, en het is dus zoeken naar de juiste professional bij de betreffende vraag of actie en het snappen van andermans belang en beleid. Politiek draagvlak, elkaar ontmoeten en begrijpen, een gezamenlijk beeld en visie op het onderwerp, genoeg tijd en capaciteit bevorderen de integrale samenwerking. Op basis van deze conclusies worden in dit rapport aanbevelingen gedaan aan de gemeente en betrokken sport-, zorg- en welzijnsorganisaties ter verbetering van de onderzochte beweeginterventies en de integrale samenwerking bij het realiseren en onderhouden van een beweegvriendelijke openbare ruimte.
MULTIFILE
In maart 2021 is er een enquête uitgezet onder de ISW studenten van de Hogeschool Utrecht. Het ISW bestaat uit de opleidingen Social Work en Vaktherapie, het aantal respondenten dat op de enquête heeft gereageerd is 362. Volgend op deze enquête zijn er negen interviews afgenomen en heeft er één verdiepende focusgroep plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn beschreven in dit rapport. Het belangrijkste resultaat is dat 75% van de studenten aangeeft dat hun welzijn is verslechterd sinds september 2020. Naar aanleiding van de resultaten zijn er drie aanbevelingen geschreven, voor studenten, de Hogeschool Utrecht en de overheid. Dit rapport heeft vijf hoofdstukken over onder andere het welzijn van de studenten en de mate waarin de student zich verbonden voelt met de HU, docenten en medestudenten. Daarnaast wordt toegelicht welke sociale diensten er momenteel worden aangeboden aan de doelgroep om hun welzijn te kunnen bevorderen en een stuk communicatie hierover naar de student. Er wordt gekeken naar een duurzame dienst of product waarbij de toekomst een grote rol speelt. Ook worden daar de resultaten besproken over de visie van de student en of zij bijvoorbeeld nog op de lange termijneffecten zullen ervaren van het COVID19 virus. Tot slot wordt er in het laatste hoofdstuk beschreven over mogelijk passende diensten of producten die aansluiten bij deze doelgroep. Hierbij wordt de behoefte van de student toegelicht.
DOCUMENT
Inleiding Van praktijkondersteuners wordt verwacht dat zij samen met chronische zieke patiënten doelen en actieplannen formuleren. Dit vraagt een verandering van hun rol: van medisch expert naar coach. Wij onderzochten de ervaringen van praktijkondersteuners en patiënten met COACH, een nieuwe aanpak voor gezamenlijke besluitvorming, en hun mening over de implementatiemogelijkheden van deze aanpak. Methode Vijftien praktijkondersteuners in Noord-Limburg kregen een training in de nieuwe aanpak; 23 patiënten deden mee aan het onderzoek. De kwantitatieve en kwalitatieve procesevaluatie omvatte individuele interviews (n = 15), een focusgroep (n = 9) en vragenlijstonderzoek bij de praktijkondersteuners, interviews met patiënten (n = 10) en dertien audio-opnamen van een consult. Resultaten De praktijkondersteuners vonden COACH waardevol om tot persoonsgerichte doelen te komen, maar moeilijk te integreren in de bestaande werkroutines. Ze ervoeren een rolconflict ten aanzien van het medisch protocol en voelden zich daarin weinig ondersteund door de huisartsen. De helft van de geïnterviewde patiënten merkte geen verschil in de werkwijze van de praktijkondersteuner; de anderen meldden dat de praktijkondersteuner meer vragen had gesteld en dat zij meer inzicht in hun situatie hadden gekregen. Conclusie Om praktijkondersteuners daadwerkelijk te kunnen inschakelen bij gezamenlijke besluitvorming, zullen praktijkondersteuners en huisartsen samen moeten nadenken over een gezamenlijke rolopvatting.
DOCUMENT
Twee welzijnsinstellingen in Limburg, te weten Trajekt in het zuidelijk deel en Wel.Kom in het noordelijk deel van de provincie, zijn samen met de onderzoeksgroep CESRT van Hogeschool Zuyd in 2007 op basis van een landelijke RAAK subsidie, gestart met een tweejarig actieonderzoek. Doel was om de ‘tacit knowledge’ van de welzijnsprofessionals expliciet te maken en daardoor welzijnsstrategieën van activering en dienstverlening voor het voetlicht te brengen. De uitdaging in het Procivi project lag in het expliciet naar buiten brengen van de ervaringen en ontwikkelde kennis van professionals. Met andere woorden ‘hoe breng je de eigen methodische aanpak onder woorden zodat anderen weet hebben van jouw kennis en inzicht in de gebruikte werkwijzen’. Procivi beoogde om een ontwikkeling in gang te zetten van ‘tacit knowledge’ naar ’reflective knowledge’ (Schön, 1983). Binnen Procivi is daarbij gaandeweg een methodiek ontwikkeld voor de professionalisering van het welzijnswerk in de praktijk. Oftewel voor de ontwikkeling van welzijnswerkers tot reflectieve professionals. In dit rapport wordt deze methodiek uiteengezet. Procivi vertoonde vele kenmerken van een actieonderzoek waarbij de coproductie van onderzoekers en professionals samen centraal stond. De onderzoekers brachten hun kennis van onderzoekstechnieken gekoppeld aan een nieuwsgierige houding ten opzichte van ‘het fenomeen welzijnswerk’ in, terwijl de professionals de kennis en ervaring van welzijnswerk in de praktijk bijdroegen. Het Procivi project heeft meerdere stappen en fases doorlopen die in het eindrapport van Procivi uitgebreid beschreven zijn. De hoofdlijnen bestonden uit het zoeken naar een manier om de kern en het wezen van het welzijnswerk te beschrijven en te duiden en het ontwikkelen van een methode om van binnenuit het welzijnswerk te onderzoeken en te bevragen. Gebruikte methodieken binnen Procivi bestonden uit interviews, focusgroep bijeenkomsten, intervisie bijeenkomsten, expert meetings, spiegel bijeenkomsten en het gezamenlijk ontwikkelen van een reflectie instrument. In dit methodiekboek wordt een beschrijving gegeven van hoe een professionaliseringsproces dat gericht is op reflectie in de welzijnspraktijk vorm gegeven kan worden. Uit de ervaringen die in Procivi zijn opgedaan en alle lessen die daar geleerd zijn, is een methodiek ‘gedestilleerd’ die ook voor andere organisaties in het welzijnswerk van nut kan zijn. Aangezien elke organisatie zijn eigen achtergrond, ervaringen en doelstellingen heeft, is er voor gekozen deze methodiek niet in veel vastliggende details te beschrijven, maar daarentegen in hoofdlijnen. Procivi was een samenwerking van onderzoekers en professionals, een combinatie die belangrijke voordelen bleek te hebben, maar ook enkele nadelen met zich meebracht (zie hiervoor het eindrapport).
DOCUMENT