Op het congres van de Britisch Transplant Society en de Nederlandse Transplantatie Vereniging dat gehouden werd in Bournemouth, Engeland is deze bijgevoegde poster gepresenteerd. De poster beschrijft het onderzoek naar de inspanningstolerantie van mensen na een orgaantransplantatie op grote hoogte, tijdens de beklimming van de Kilimanjaro.
DOCUMENT
Het voorliggende rapport bevat kwalitatief actie-onderzoek over de sociale teams De Hoogte/Indische Buurt (H/I) en Beijum. Het algehele doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de werkwijze en de werking van de sociale teams en wat deze aanpak volgens het team heeft opgeleverd in termen van zelfredzaamheid en participatie voor wijkbewoners met minimaal twee ondersteuningsvragen.
DOCUMENT
Achtergrond: Pijn is een lastig te meten, subjectief fenomeen. Pijn wordt vaak gemeten met subjectieve self-reported vragenlijsten. Een andere manier om pijn vast te leggen is het objectief meten van de pijndrempel (Pressure Pain Threshold, PPT) door middel van het uitoefenen van mechanische druk met behulp van een drukalgometer. De pijndrempel is het punt waarop een persoon voor het eerst pijn opmerkt. Het is een bruikbare en betrouwbare manier om op een objectieve wijze de PPT in kaart te brengen. Referentiewaarden van pijndrempels en de invloed van diverse variabelen hierop zijn nog vrij onbekend. Ook is nog onduidelijk of er binnen een individu verschillen kunnen zijn tussen de gevoeligheid voor pijn aan de dominante en niet-dominante zijde van het lichaam. Vraagstelling: Wat is de mate van variatie in de hoogte van pijndrempelwaarden op diverse locaties op het lichaam, gemeten met een drukalgometer, aan de dominante zijde ten opzichte van de niet-dominante zijde bij pijnvrije ouderen van 40 tot 85 jaar?” Methode: Bij gezonde deelnemers (zonder pijn) in de leeftijd van 40 tot 85 jaar werden pijndrempels gemeten op drie locaties rond de knie, twee locaties op de arm en één op het voorhoofd. Metingen werden op elke locatie drie keer verricht, met een tussenpose van 30 seconden. Dit werd gedaan aan de dominante en niet-dominante zijde van het lichaam. Op elke locatie werd de gemiddelde pijndrempel van drie metingen berekend. Door middel van een ongepaarde t-toets werd per locatie de gemiddelde pijndrempel aan de dominante zijde vergeleken met de niet-dominante zijde. Resultaten: De steekproef bestond uit 53 deelnemers, waarvan 23 mannen (gemiddelde leeftijd 64,3 jaar ±13,3) en 30 vrouwen (gemiddelde leeftijd 55,5 jaar ±9,4), waarvan vijf linkshandige deelnemers en één linksbenige deelnemer. Gemiddelde pijndrempels waren op alle zes locaties aan de dominante zijde niet significant hoger dan aan de niet-dominante zijde (p<0,05). Conclusie: Er zijn geen significante verschillen in de hoogte van de pijndrempels aan de op dominante zijde ten opzichte van de niet-dominante zijde bij pijnvrije ouderen van 40 tot 85 jaar. Dit maakt het gebruik van pijndrempels eenvoudiger wanneer dit wordt toegepast in een klinische setting. Implicatie voor de fysiotherapie: Pijndrempelmetingen kunnen in de praktijk gebruikt worden om pijn objectief te meten. Hierbij hoeft er geen rekening gehouden te worden met de dominante of niet-dominante zijde van de arm en het been.
MULTIFILE
Achtergrond: Pijn is een lastig te meten, subjectief fenomeen. Pijn wordt vaak gemeten met subjectieve self-reported vragenlijsten. Een andere manier om pijn vast te leggen is het objectief meten van de pijndrempel (Pressure Pain Threshold, PPT) door middel van het uitoefenen van mechanische druk met behulp van een drukalgometer. De pijndrempel is het punt waarop een persoon voor het eerst pijn opmerkt. Het is een bruikbare en betrouwbare manier om op een objectieve wijze de PPT in kaart te brengen. Normaalwaarden van pijndrempels en de invloed van diverse variabelen hierop zijn nog onbekend. Ook is nog onduidelijk of er binnen een individu verschillen kunnen zijn tussen de gevoeligheid voor pijn aan de dominante en niet-dominante zijde van het lichaam. Vraagstelling: Wat is de mate van variatie in pijndrempelwaarden op diverse locaties op het lichaam, gemeten met een drukalgometer, aan de dominante zijde ten opzichte van de niet-dominante zijde bij pijnvrije ouderen van 40 tot 85 jaar?”Methode: Bij gezonde deelnemers (zonder pijn) in de leeftijd van 40 tot 85 jaar werden pijndrempels gemeten op drie locaties rond de knie, twee locaties op de arm en één op het voorhoofd. Metingen werden op elke locatie drie keer verricht, met een tussenpose van 30 seconden. Dit werd gedaan op de dominante en niet-dominante zijde van het lichaam. Op elke locatie werd de gemiddelde pijndrempel van drie metingen berekend. Door middel van een ongepaarde t-toets werd per locatie de gemiddelde pijndrempel aan de dominante zijde vergeleken met de niet-dominante zijde. Resultaten: De steekproef bestond uit 53 deelnemers, waarvan 23 mannen (gemiddelde leeftijd 64,3 jaar ±13,3) en 30 vrouwen (gemiddelde leeftijd 55,5 jaar ±9,4), waarvan vijf linkshandige deelnemers en één linksbenige deelnemer. Gemiddelde pijndrempels waren op alle zes locaties aan de dominante zijde niet significant hoger dan aan de niet-dominante zijde (p<0,05). Conclusie: Er zijn geen significante verschillen in de hoogte van de pijndrempels aan de op dominante zijde ten opzichte van de niet-dominante zijde. Dit maakt het gebruik van pijndrempels eenvoudiger wanneer dit wordt toegepast in een klinische setting.Implicatie voor de fysiotherapie: Pijndrempelmetingen kunnen in de praktijk gebruikt worden om pijn objectief te meten. Hierbij hoeft er geen rekening gehouden te worden met de dominante of niet-dominante zijde van de arm en het been.
DOCUMENT
In EU-verband zijn door overheden afspraken gemaakt om het aantal hoger opgeleiden binnen hun beroepsbevolking te verhogen. Dit in een tijd van kleinere budgetten, lagere slagingspercentages en oplopende studieduur. Rutger Kappe achterhaalde de factoren die van invloed zijn op enerzijds het succesvol afronden van een opleiding en anderzijds het latere succes op de arbeidsmarkt. Zijn onderzoek toont aan dat bepaalde persoonskenmerken gerelateerd zijn aan studie- en werksucces. Kappe onderzocht de rol van intelligentie, persoonlijkheid, motivatie en leerstijlen voor studiesucces en vond dat het persoonlijkheidskenmerk ‘consciëntieusheid’ het best de hoogte van behaalde studiecijfers en de tijd die studenten over hun studie doen voorspelt, gevolgd door intelligentie en motivatie. Voor werksucces blijken deze kenmerken ook voorspellende waarde te hebben. Tevens zijn competenties van belang en blijken eerdere studieprestaties (cijfers) een minder belangrijke rol te spelen. Kappe geeft adviezen aan instellingen en studenten hoe zij hun kans op succes kunnen vergroten door bepaalde interventies (timemanagement, selectie) en curriculumontwikkeling
MULTIFILE
Het aantal abonnementen op fysieke kranten en tijdschriften daalt, maar de nieuwsbehoefte zeker niet. Met Blendle is het mogelijk om op de hoogte te blijven van alle nieuwsberichten los of naast fysieke abonnementen. Je kunt de artikelen direct lezen, later alsnog opzoeken of bewaren om later te lezen waar en wanneer het je uitkomt.
DOCUMENT
DOCUMENT
LINK
Voor het project Sensing Streetscapes sprak Hogeschool van Amsterdam-onderzoeker Frank Suurenbroek met Emiel Arends, ruimtelijk adviseur Stadsontwikkeling bij de gemeente Rotterdam en docent Watermanagement aan de Hogeschool Rotterdam. Arends vertelt hoe verdichting van de stad kan samengaan met een menselijke maat.Voor het onderzoeksproject Sensing Streetscapes maakten Frank Suurenbroek en Gideon Spanjar een booklet waarin zij en andere experts het belang van de menselijke maat in de verdichte stad analyseren. Het interview met Emiel Arends is daarin ook opgenomen.
LINK
De schuldenproblematiek in Nederland is nog steeds groeiende. De impact op de schuldenaar, maar ook op de samenleving, is groot. Financiële problemen zijn voor een groot deel een gedragsvraagstuk. In deze dissertatie staat het gedrag van de groep consumenten met een financiële achterstand centraal. Uit de analyses blijkt dat het niet één specifieke gedraging is die leidt tot financiële problemen, maar een combinatie van verschillende gedragingen die het risico op financiële problemen vergroten. Zo spelen niet bijhouden van de administratie, post en niet vooruit plannen een rol. Analyses naar de oorzaken van deze gedragingen laten bovendien zien dat er verschillende factoren en processen zijn die samenhang vertonen met het financiële gedrag. Onder meer de rol van self-efficacy, self-control en sociale steun, is onderzocht en blijken een samenhang te hebben. Financiële problemen kennen een eigen dynamiek. Eenmaal geconfronteerd met financiële problemen, verandert het gedrag van de consument. Deze verandering wordt deels veroorzaakt, doordat hij zich moet aanpassen en bijvoorbeeld meer gaat bezuinigen. Maar de verandering van gedrag is ook het gevolg van processen zoals schaarste en een veranderende houding ten opzichte van schulden.
DOCUMENT