Binnen de themalijn Interactievaardigheden en professionele taal richten wij ons op het versterken van de interactievaardigheden van (aankomend) onderwijsprofessionals en hun professionele taalgebruik. Het realiseren van kwaliteitsvolle interactie tussen leraren en leerlingen en tussen leerlingen onderling is belangrijk voor kansrijke ontwikkeling van alle leerlingen. Dit geldt in het bijzonder voor leerlingen bij wie de onderwijsbehoefte minder vanzelfsprekend wordt herkend, zoals hoogbegaafde leerlingen.
DOCUMENT
Verslag van een onderzoek waarin vmbo-leerlingen hebben gerapporteerd over hun ongewenste gedrag op school. Daarnaast hebben ze een vragenlijst ingevuld over de mate waarin zij ervaren dat docenten rekening houden met hun behoefte aan autonomie, competenties en sociale relaties. Centrale onderzoeksvragen waren: 1) in welke mate ervaren leerlingen dat de docenten tegemoet komen aan de drie psychologische basisbehoeften, en 2) in hoeverre hangt de mate waarin leerlingen ervaren dat docenten tegemoet komen aan deze behoeften samen met hun ongewenste gedrag? Bij het beantwoorden is specifiek gekeken naar sekseverschillen en leerjaareffecten. De resultaten laten ten eerste zien dat de leerlingen redelijk tevreden zijn over de mate waarin docenten rekening houden met hun psychologische basisbehoeften. Ten tweede blijkt dat ongewenst gedrag van jongens gedeeltelijk is te verklaren vanuit de mate waarin docenten rekening houden met hun behoefte aan autonomie. Voor meisjes wordt met name een samenhang gevonden met hun behoefte aan sociale relaties. Tot slot blijkt dat het percentage verklaarde variantie voor ongewenst gedrag vanuit de drie psychologische basisbehoeften in leerjaar drie bijna verdubbelt ten opzichte van leerjaar twee. Implicaties voor verder onderzoek en de praktijk worden besproken.
DOCUMENT
Wat zijn de ervaringen van de leerlingen bij de invoering van maatschappijleer als examenvak?
DOCUMENT
Tijdens het driejarig verhalenproject voor de midden- en bovenbouw van twee basisscholen was de centrale vraag: hoe verloopt de narratieve ontwikkeling van leerlingen in groep 5 t/m 7? Binnen het verhalenproject zijn de schriftelijke verhalen beduidend langer dan de vertellingen. Toch blijkt uit de inhoud dat het weergeven van een gebeurtenis, van personen, tijd en ruimte al zoveel van de schrijfkwaliteiten van de leerling vergt, dat het jezelf inleven in de lezer waardoor er meer aandacht is voor verrassende wendingen, verlevendiging van het verhaal, verdieping van karakters en het gebruik van verschillende tijds- en plaatsaanduidingen, voor velen een stap te ver is. Dit geldt ook voor het gebruik van specifieke taal binnen de context van het verhaal of de vertelling. Het modelgedrag van de leraren is in de lesbeschrijvingen steeds benadrukt, maar in de praktijk te weinig gemonitord. Ook het gericht geven van feedback op de verschillende genrekenmerken is te weinig structureel en op een verdiepende wijze onder de aandacht van de leerlingen gebracht. Want juist modeling en het geven van goede feedback door leraren en leerlingen kunnen de sleutels zijn voor het verbeteren van de schijfvaardigheid. Daarnaast kan er op het gebied van het reviseren van teksten (herschrijven) ook nog winst behaald worden.
DOCUMENT
Een verslag van de redeneerwijze van leerlingen om relativistische verschijnselen te begrijpen.
DOCUMENT
De relatie tussen schoolloopbanen van jongeren en de buurt waar zij opgroeien is eerder onderzocht in Amerikaans en Europees onderzoek. Hieruit blijkt dat er vooral nog behoefte is aan grootschalig onderzoek waarin gecontroleerd kan worden voor de effecten van de school. Op basis van gegevens over ruim 10.000 Amsterdamse leerlingen uit vier cohorten (2007 tot en met 2010 als instroom- en 2010 tot en met 2013 als uitstroomjaren) uit een databestand van de gemeente Amsterdam is onderzocht of de schoolloopbanen samenhangen met kenmerken van de leerling, de school en het stadsdeel, kijkend naar advisering aan het einde van de basisschool en onderwijsrendement in de onderbouw van havo/vwo. Multilevel-analyses laten zien dat overadvisering bij de overgang van basisschool naar het voortgezet onderwijs niet samenhangt met leerling- en of stadsdeelkenmerken, maar wel vaker voorkomt op basisscholen met een lagere Cito-score-gemiddelde en op 'eenpitters’. Het onderwijsrendement in de onderbouw van havo/vwo-leerlingen hangt consistent samen met sekse van de leerlingen (jongens hebben een lager rendement), overadvies en onderadvies van de basisschool ten opzichte van de Cito-toets, en de mogelijkheid om op de middelbare school af te stromen naar een lager niveau. Ook is er, in twee cohorten, een samenhang met de sociaaleconomische status. Er is geen sprake van consistente verschillen tussen stadsdelen wanneer rekening is gehouden met kenmerken op leerling- en schoolniveau. Leerling- en schoolkenmerken zijn de sterkste voorspellers van schoolloopbanen en stadsdelen zijn daarna geen factor van belang. Deze uitkomsten sluiten aan op de uitkomsten van (inter)nationaal onderzoek naar ‘neighbourhood effects’ die wijzen op relatief bescheiden invloeden van de buurt als we deze afzetten tegen de invloed van leerling- en schoolkenmerken
DOCUMENT
Naar aanleiding van de artikelen Basketbal: ‘aanvallen in motion’ in de bovenbouw in de lichamelijke opvoeding van februari 2011 en deel 2 in februari 2012 werd het tijd om de veronderstellingen aan praktijkgericht onderzoek te onderwerpen. Met als doel om inzicht te krijgen hoe het basketbalspel gedifferentieerd kan worden voor de zwakke en goede spelers, zodat er een eerlijke spanning blijft tussen alle spelers. Dit artikel gaat over onderzoek naar samenspelen bij basketbal door de voorspelbaarheid van loopacties (teamafspraken) te vergroten bij gemengde teams (jongens en meisjes samen in een team).
DOCUMENT
Ruim tweehonderd basisschoolleerlingen tekenden een kaart van een plek in hun omgeving die belangrijk voor ze is. Daaruit blijkt met welke plek leerlingen zich verbonden voelen en wat die voor hen betekent. Het is de eerste stap in een onderzoek om leerlingen met meer kennis, kunde en gevoel van verantwoordelijkheid te betrekken bij de eigen omgeving.
LINK
Kunnen basisscholen een bijdrage leveren aan de preventie van gedragsproblemen bij hun leerlingen? Deze vraag vormde de aanleiding tot een pilot waaraan 30 scholen en 650 leerlingen hebben meegedaan. De scholen zijn over drie condities verdeeld: a een conditie waarbij in leerjaar 3 Taakspel werd gebruikt, evenals in leerjaar 4 (de Taakspelconditie); b een conditie waarbij in leerjaar 3 Taakspel werd gebruikt en in leerjaar 4 ook nog PAD werd gebruikt (de Taakspel-plus-PAD conditie); en c een conditie waarin in beide leerjaren géén aandacht aan preventie werd besteed (de controleconditie). Eindmetingen en follow-upmetingen lieten zien dat de twee interventies een gunstig effect hadden op de ernst van de gedragsproblemen en ook op het aantal leerlingen met een geïndiceerd risico op gedragsproblemen. We vonden voor beide interventies daarnaast een gunstig effect op de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen: er was sprake van minder slachtofferschap en de emotionele competentie van de leerlingen was hoger dan in de controleconditie. Leerlingen in de Taakspel-plus-PAD conditie waren ten aanzien van beide laatste punten in het voordeel in vergelijking met leerlingen in de Taakspelconditie
DOCUMENT
Draagt school volgens leerlingen bij aan hun ontwikkeling en opvoeding? Deze vraag staat centraal in het onderzoek dat het lectoraat Leefwerelden van Jeugd van Hogeschool INHOLLAND in opdracht van de afdeling Jeugd van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) in Amsterdam heeft uitgevoerd op twee scholen voor voortgezet onderwijs. Welke rol en inbreng heeft school in de beleving en beoordeling van leerlingen in hun persoonlijke, sociale en maatschappelijke ontwikkeling en opvoeding? Niet de cognitieve ontwikkeling, beroepskwalificatie en het diploma behalen op school staat in dit onderzoek voorop, maar de pedagogische en vormende taak van school.
DOCUMENT