from the repository of Utrecht University: "PURPOSE: Previously, a high prevalence of certain psychiatric disorders was shown among non-Western immigrants. This study explores whether this results in more prescriptions for psychotropic medication. METHODS: Data on dispensing of medication among adults living in the four largest Dutch cities in 2013 were linked to demographic data from Statistics Netherlands. Incident (i.e., following no dispensing in 2010-2012) and prevalent dispensing among immigrants was compared to that among native Dutch (N = 1,043,732) and analyzed using multivariable Poisson and logistic regression. RESULTS: High adjusted Odds Ratios (ORadj) of prevalent and high Incidence Rate Ratios (IRRadj) of incident dispensing of antipsychotics were found among Moroccan (N = 115,455) and Turkish individuals (N = 105,460), especially among young Moroccan males (ORadj = 3.22 [2.99-3.47]). Among Surinamese (N = 147,123) and Antillean individuals (N = 41,430), slightly higher rates of dispensed antipsychotics were found and the estimates decreased after adjustment. The estimates for antipsychotic dispensing among the Moroccan and Turkish increased, following adjustment for household composition. Rates for antidepressant dispensing among Turkish and Moroccan subjects were high (Moroccans: ORadj = 1.74 [1.70-1.78]). Among Surinamese and Antillean subjects, the rates for antidepressant dispensing were low and the ORadjlagged behind the IRRadj(Surinamese: 0.69 [0.67-0.71] vs. 1.06 [1.00-1.13]). Similar results were found for anxiolytics. For ADHD medication, lower dispensing rates were found among all migrant groups. CONCLUSIONS: The findings agree with earlier reports of more mental health problems among Moroccan and Turkish individuals. Surinamese/Antillean individuals did not use psychotropic drugs at excess and discontinued antidepressants and anxiolytics earlier. The data strongly suggest under-treatment for ADHD in all ethnic minority groups."
LINK
Inleiding Het doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in het gebruik van vitamine D-suppletie onder thuiswonende 70-plussers en dit te vergelijken met de vitamine D-suppletie uit de Voedselconsumptiepeiling 2010-2012 onder 70-plussers (VCP 70+). Als secundaire vraagstelling werd onderzocht of er een samenhang bestaat tussen kwetsbaarheid en het opvolgen van het vitamine D-suppletieadvies. Methode Dit onderzoek werd uitgevoerd als een substudie van een gerandomiseerde interventiestudie, het Consu-MEER-onderzoek. Voor deze substudie werden de nulmetingen van 94 thuiswonende 70-plussers gebruikt. Het gebruik van supplementen die vitamine D bevatten werd nagevraagd en gecategoriseerd als ‘voldoende’ (≥20 μg/dag), ‘onvoldoende’ (<20 μg/dag) of ‘niet’. Kwetsbaarheid werd beoordeeld op basis van de Fried frailty criteria. Een deelnemer werd gecategoriseerd als ‘kwetsbaar’ wanneer 3 van de criteria van toepassing waren, en als ‘pre-kwetsbaar’ wanneer 1 of 2 van de criteria van toepassing waren. Eventuele verschillen met de gerapporteerde vitamine D-suppletie uit de VCP 70+ werden getoetst met binomiale toetsen. De Fisher’s exact test werd gebruikt om de samenhang tussen vitamine D-suppletie en kwetsbaarheid te toetsen. Resultaten Het percentage thuiswonende ouderen (gemiddelde leeftijd 80,8 jaar, 61,7% vrouw) dat zich hield aan het vitamine D-suppletieadvies was 51% (mannen 44,4%, vrouwen 55,2%). Dit was significant hoger dan de suppletie onder de VCP-populatie (23%, p<0,001). Zeven deelnemers werden gecategoriseerd als ‘kwetsbaar’, 42 als ‘pre-kwetsbaar’. Er was geen verschil in suppletie conform advies tussen de drie kwetsbaarheidscategorieën (p=0,387). Conclusie Dit onderzoek laat zien dat het vitamine D-suppletieadvies voor ouderen van 70 jaar en ouder van de Gezondheidsraad nog steeds onvoldoende wordt opgevolgd, ook door meer kwetsbare thuiswonende ouderen. Blijvende aandacht voor adequate suppletie blijft noodzakelijk. Tevens wordt aanbevolen om ook de meer kwetsbare groep mee te nemen in de komende VCP.
MULTIFILE
Er lijkt een duidelijke mate van evidentie te bestaan betreffende de relatie fysieke activiteit, respectievelijk fitheid en gezondheid in de algemene populatie en bij bepaalde pathologieën. Er is evenwel nog behoefte aan verder wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke determinanten en onderliggende mechanismen, als ook naar evidentie bij bepaalde, specifieke aandoeningen. Tevens mag duidelijk zijn dat ondanks de bestaande evidentie fysieke activiteit/oefening te weinig toegepast wordt in de gezondheidszorg. Het onderzoek naar de effectiviteit van gezondheidskundige interventies is dan ook uitermate belangrijk. Dit lectoraat hoopt dan ook een bescheiden bijdrage hieraan te kunnen leveren. Hiervoor heeft zij reeds afspraken tot samenwerking met de academische en medische wereld (in Utrecht, Amsterdam, Maastricht en Leuven), met de gezondheidszorg (RIVM Bilthoven en GG&GD Utrecht) en met de beroepen- of bedrijfswereld (Politie regio Utrecht; Enraf Nonius, Delft). De beoogde doelstellingen zullen echter naar alle waarschijnlijkheid beduidend meer tijd in beslag nemen dan de periode van 4 jaar die de Stichting Kennis Ontwikkeling voorzien heeft met betrekking tot het oprichten en financieren van de lectoraten.
In Nederland worden per jaar zo’n 180.000 mensen in het ziekenhuis behandeld voor een hartaandoening zoals een hartinfarct of open hart operatie. Deze mensen komen in aanmerking voor poliklinische hartrevalidatie. Het bevorderen van een gezonde leefstijl, waaronder voldoende beweging, is een belangrijk onderdeel van de hartrevalidatie. Er is overtuigend bewijs voor de positieve effecten van hartrevalidatie in termen van verminderde morbiditeit, mortaliteit, verbeterde kwaliteit van leven en kosteneffectiviteit. Binnen de hartrevalidatie wordt steeds vaker gebruikt gemaakt van eHealth tools. Digitalisering en data bieden veel kansen bij het verbeteren van de kwaliteit van zorg en kunnen helpen om tegemoet te komen aan de toenemende zorgvraag door zorg te vervangen door digitale zorg of sneller beslissingen te nemen op basis van data. Zorgprofessionals zoals fysiotherapeuten worstelen echter met de vraag hoe deze data hen kan helpen om hun zorgprocessen te ondersteunen. Dit voorstel heeft daarom als doel om datagedreven werken te introduceren binnen de hartrevalidatie. Uitgangspunt hierbij is dat de data de zorgprofessional ondersteund in het nemen van beslissingen, het moet dus meerwaarde hebben. Er wordt gestart met een observationeel onderzoek in drie gespecialiseerde hartrevalidatie ziekenhuizen. Er zal data worden verzameld over onder andere het beweeggedrag van patiënten in de tijd. Met deze data zullen verschillende geavanceerde statistische analyses worden uitgevoerd, bijvoorbeeld om patiëntclusters te identificeren. In co-creatie zal vervolgens een dashboard worden ontwikkeld om de data betekenis te geven en om zorgverleners te ondersteunen in het maken van datagedreven (behandel)keuzes. Parallel aan deze stappen gaan we onderzoeken wat er nog meer komt kijken bij datagedreven werken in de zorgsector én zal er over en weer kennis worden uitgewisseld. In alle onderdelen van het project zal zowel het onderwijs als de beroepspraktijk vanaf het begin participeren.
Aanleiding: Ouderen gaan steeds eerder na een heupoperatie naar huis. Het revalidatietraject wordt dan steeds vaker vanuit multiprofessionele zorg (ergotherapie, fysiotherapie en oefentherapie) thuis uitgevoerd. Therapeuten geven aan dat de effectiviteit van de behandeling vaak te wensen over laat. Ze hebben behoefte aan instrumenten om op afstand de thuissituatie en de behandeling te monitoren. Zo kunnen ze de patiënt beter coachen en zo een effectievere behandeling bieden. Doelstelling E-Healthtechnologie lijkt op dit vlak een bijdrage te kunnen leveren. ICT en sensoren in de woonomgeving kunnen enerzijds worden gebruikt om activiteiten en oefeningen op afstand te monitoren en anderzijds om de patiënt te motiveren en te coachen. In dit RAAK-publiek project 'Hipper' ontwikkelen en onderzoeken de deelnemers een nieuw behandelprotocol waar sensortechnologie een wezenlijk onderdeel van uitmaakt. Dit gebeurt door cocreatie samen met de therapeuten en patiënten. De methode wordt in 3 'living labs' getest bij patiënten die revalideren na een heupoperatie. De onderliggende onderzoeksvraag luidt: Hoe kan een behandelprotocol met behulp van sensortechnologie worden vormgegeven zodanig dat therapeuten meer inzicht in de voortgang van de patiënt hebben teneinde een efficiënte en effectieve revalidatiebehandeling gericht op zelfmanagement te kunnen bieden? Beoogde resultaten De concrete resultaten van dit project zijn onder andere: " een handleiding voor professionals; " trainingen over revalidatie met behulp van sensortechnologie, die door deelnemende therapeuten bij andere zorginstellingen gegeven gaan worden; " een website met resultaten om kennis tussen alle betrokkenen te kunnen laten circuleren; " een nieuwsbrief om deelnemers en geïnteresseerden op de hoogte te houden van de ontwikkelingen binnen het project; " minimaal 3 publicaties in wetenschappelijke tijdschriften en op wetenschappelijk congressen; " presentaties door onderzoekers en lectoren op relevante internationale congressen; " presentaties van deelnemende therapeuten en onderzoekers voor medewerkers van de betrokken publieke instellingen die niet participeren in het onderzoek; " een post-hbo-cursus op basis van de ontwikkelde kennis.
Een verstoorde vochtbalans en ondervoeding zijn veel voorkomende problemen bij patiënten in ziekenhuizen en behoren al jaren tot één van de belangrijkste uitdagingen in de dagelijkse zorgpraktijk. Een verstoorde vochtbalans zoals uitdroging of overhydratie heeft directe consequenties op het lichamelijk functioneren. De gevolgen van ondervoeding zijn in een veelheid van wetenschappelijk onderzoek beschreven: ondervoeding kan leiden tot vertraagde wondgenezing, verhoogde postoperatieve morbiditeit, verlengde ligduur en vroegtijdig overlijden. Tijdige behandeling van (dreigende) ondervoeding en klachten zoals kauw- en slikproblemen (dysfagie) leidt tot verbetering van voedings- en vochtinname, stabilisatie dan wel toename van het gewicht en spiermassa en een verbetering van kwaliteit van leven (fysiek, emotioneel en mentaal) in het ziekenhuis.In de praktijk blijkt dat de monitoring van de vocht- en voedingsinname voornamelijk een taak is die zorgprofessionals handmatig uitvoeren. Uit onderzoek onder zorgprofessionals in het Máxima MC blijkt dat deze monitoring middels vocht- en voedingslijsten arbeidsintensief, omslachtig, foutgevoelig en complex is. De lijsten worden slecht bijgehouden en raken soms kwijt, waardoor nadelige gevolgen voor de patiënt ontstaan. Tevens hebben patiënten en familieleden nauwelijks tot geen rol in de huidige werkwijze van de monitoring. Betrokkenheid van patiënten en hun naasten door monitoring in te passen in het eigen leven kan helpen om bewustwording te creëren over het belang van een goede voedings-en vochtinname. De wijze waarop monitoring plaatsvindt, vraagt om een persoonsgerichte benadering van monitoring waarin zorg-, leer- en werkrelaties en structuren voortdurend samen worden vormgegeven zodanig dat eigen regie en waardigheid van alle betrokkenen worden gerealiseerd.Het doel van dit project is de bijdrage te onderzoeken van innovaties aan persoonsgerichte monitoring van voeding en vocht.Dit doel willen we bereiken door het opzetten van praktijkgericht onderzoek, samen met de patiënt, diens omgeving en de betrokken zorgprofessionals (i.o), in Zorg Innovatie Centra (ZIC) in de Brainport regio waaronder het Maxima MC.